ECLI:NL:TGDKG:2018:263 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/633875 / DW RK 17/810

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:263
Datum uitspraak: 02-10-2018
Datum publicatie: 09-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/633875 / DW RK 17/810
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er – samengevat – over dat de gerechtsdeurwaarder beslag heeft gelegd op zaken waarvan de gerechtsdeurwaarder wist dat deze niet van klager waren, maar van zijn vrouw. De voorzitter heeft de klacht ongegrond verklaard. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en heeft het verzet ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 oktober 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 8 augustus 2017 met zaaknummer C/13/629564 DW RK 17/553 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/633875 / DW RK 17/810 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

1. [   ],

2. [   ],

gerechtsdeurwaarders te [   ],

beklaagden,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 29 mei 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen (een medewerker van het kantoor van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. De klacht is aangevuld bij e-mail van 30 juni 2017. Bij verweerschrift, ingekomen 6 juli 2017, hebben de gerechtsdeurwaarders gereageerd. Klager heeft zijn klacht nogmaals aangevuld bij e-mail van 10 juli 2017. Bij beslissing van 8 augustus 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers zijn een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 8 augustus 2017. Bij e-mail, ingekomen op 10 augustus 2017 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 augustus 2018 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 2 oktober 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          De gerechtsdeurwaarders zijn belast met een vordering van het Centraal Justitieel Incassobureau ten laste van klager.

-          De gerechtsdeurwaarders hebben beslag op de inboedel van klager gelegd.

-          Bij e-mailbericht van 16 mei 2017 heeft klager naar aanleiding van de beslaglegging opgemerkt dat de gerechtsdeurwaarders er eerder al van op de hoogte waren dat de inboedel in zijn woning niet van hem is maar van zijn vrouw en hij de extra kosten van de beslaglegging niet accepteert.

-          Bij e-mailbericht van 17 mei 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders toegelicht dat er wellicht nieuw spullen in de woning aanwezig konden zijn en dat zij graag een deugdelijk betalingsvoorstel van klager ontvangen.

-          Bij e-mailbericht van diezelfde datum heeft klager een betalingsvoorstel van

€ 100,-- per maand voorgesteld.

-          De gerechtsdeurwaarders hebben de betalingsregeling op 17 mei 2017 aan klager bevestigd onder vermelding van het bedrag van de openstaande vordering exclusief verdere betekenings-/executiekosten en eventuele rente.

-          Bij e-mailbericht van 19 mei 2017 heeft klager aangegeven dat de betalingsregeling geldt voor het bedrag zonder de kosten van de beslaglegging.

-          Hierop hebben de gerechtsdeurwaarders de toestemming voor de betalingsregeling ingetrokken.

-          Op 23 mei 2017 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 beslag onder de ABN Amro           Bank ten laste van klager gelegd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a)     de gerechtsdeurwaarders beslag op roerende zaken hebben gelegd, terwijl hij met stukken had onderbouwd dat de inboedel aan zijn echtgenoot toebehoort;

b)     de gerechtsdeurwaarders de overeengekomen betalingsregeling hebben laten vervallen, nadat klager had aangegeven niet de beslagkosten te willen betalen.

Klager beklaagt zich er in de aanvullende klacht over dat:

c)     hij ondanks dat de gerechtsdeurwaarders de betalingsregeling hebben stopgezet de eerste betaling van € 100,-- heeft gedaan en dat de gerechts-deurwaarders desondanks hebben getracht bankbeslag te leggen, hetgeen niet is gelukt door gebrek aan saldo;

d)     hij bankkosten moet betalen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 De klacht is ingediend tegen een medewerker van een gerechtsdeurwaarderskantoor hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet niet kan. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Nu niet duidelijk is welke gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk is voor het handelen dat door klager ter discussie wordt gesteld, worden de in de aanhef van deze beschikking vermelde aan het kantoor waartegen de klacht zich richt verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Op een gerechtsdeurwaarder rust een ministerieplicht indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. Tegen de tenuitvoerlegging van het vonnis kan klager slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders. Executiegeschillen kunnen aan de voorzieningenrechter in kort geding worden voorgelegd. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.4 Dat op het adres van klager geen bezittingen van hem maar alleen van zijn echtgenote aanwezig zouden zijn, stond niet vast omdat feitelijk nog geen beslag was gelegd en de gerechtsdeurwaarder dit nog niet heeft kunnen constateren. De voorzitter overweegt verder dat uit het verweer van de gerechtsdeurwaarder blijkt dat niet gebleken is dat klager onder huwelijkse voorwaarden is getrouwd. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b stelt de voorzitter voorop dat een betalingsregeling een gunst is van de opdrachtgever en een regeling die onder voorwaarden kan worden getroffen. Het is geen recht voor de schuldenaar. Niet in geschil is dat klager weigert de verschuldigde beslagkosten te voldoen. Niet kan worden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door de betalingsregeling te laten vervallen.

4.6 Nu de betalingsregeling was vervallen, heeft de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door verdere executiemaatregelen te treffen, in dit geval door het leggen van bankbeslag. Dat klager, ondanks dat de gerechtsdeurwaarder de betalingsregeling heeft laten vervallen, maandelijks betalingen verricht maakt dat niet anders. De kosten die aan het bankbeslag verbonden zijn komen voor rekening van klager. De klacht stuit hierop af.

4.7 Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder beslag heeft gelegd op zaken waarvan de gerechtsdeurwaarder wist dat deze niet van klager waren.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter (daarom) juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. D. Bode, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. C.A. van Dijk en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

2 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.