ECLI:NL:TGDKG:2018:254 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/633427 / DW RK 17/781

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:254
Datum uitspraak: 11-09-2018
Datum publicatie: 09-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/633427 / DW RK 17/781
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klaagster beklaagt zich er – samengevat – over dat de gerechtsdeurwaarder haar blijf lastigvallen, zelfs nadat zij bewijsmiddelen (van betaling) naar de gerechtsdeurwaarder heeft opgestuurd. De voorzitter heeft de klacht ongegrond verklaard. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 11 september 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de  Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 11 juli 2017 met zaaknummer C/13/618272 / DW RK 16/1203 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/633427 / DW RK 17/781 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail, ingekomen op 8 november 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij aangehecht verweerschrift, ingekomen op 8 december 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 11 juli 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 11 juli 2017. Bij brief, ingekomen op 1 augustus 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 31 juli 2018 alwaar klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 11 september 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

2.1 Het verzet dient op grond van artikel 39 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet te worden ingediend binnen veertien dagen na verzending van de brief met de beslissing van de voorzitter. De beslissing is verzonden bij brief van 11 juli 2017. De termijn begon daarmee te lopen op 12 juli 2017 en eindigde op 25 juli 2017. Het verzet is ingekomen buiten de termijn van veertien dagen, zodat klaagster om die reden in het verzet niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden.

2.2 Ter zitting heeft klaagster echter aangevoerd direct al verzet te hebben willen instellen, maar dat haar persoonlijke omstandigheden dit belette. Op basis van de uitvoerige uiteenzetting van klaagster is de Kamer van oordeel dat het hier bijzondere omstandigheden betreffen die de termijn overschrijding verschoonbaar doen zijn.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          De gerechtsdeurwaarder is sinds september 2014 belast met de incassering van een vordering van Dienst Stadsbeheer op klaagster.

-          Op 2 september 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een 14-dagenbrief gestuurd. Het ging op dat moment om een vordering van € 77,40 aan hoofdsom en € 3,64 aan rente.

-          Op 22 september 2014 is een sommatie inclusief incassokosten aan klaagster verstuurd. In totaal bedroeg de vordering op dat moment € 121,17.

-          Bij brief van 7 oktober 2014 is klaagster aangekondigd dat de gerechtsdeurwaarder langs zal komen en zij gedagvaard zal worden indien betaling binnen 4 dagen uitblijft.

-          Op 25 mei 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder van klaagster een betaling van € 77,40 ontvangen.

-          Bij brief van 25 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster bericht dat een bedrag van € 77,40 was ontvangen. Klaagster wordt in deze brief gesommeerd om het resterende gedeelte aan incassokosten en rente ter hoogte van € 55,49 te voldoen.

-          Bij brief van 7 november 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster op diens verzoek een specificatie van het verschuldigde toegestuurd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er - naar de voorzitter begrijpt - samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder niet naar behoren handelt en klaagster onterecht lastig valt. Er staat helemaal geen vordering open. Bewijzen daarvan had klaagster al eerder naar de gerechtsdeurwaarder toegestuurd. Toch blijft de gerechtsdeurwaarder klaagster lastigvallen. Als klaagster vraagt wie de opdrachtgever is, krijgt zij geen antwoord of bewijs waarom zij vraagt. De gerechtsdeurwaarder vordert vele kosten, waardoor het bedrag hoog blijft. Klaagster ervaart veel stress als gevolg hiervan en wil eindelijk een keer rust.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij een klacht ingediend tegen een samenwerkingsverband geldt als leidraad het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Daaruit volgt dat de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het dossier van klaagster ten tijde van indiening van het verweerschrift in behandeling was op het kantoor en onder verantwoordelijkheid van de in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarder. Daarom is deze gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt.

4.2. Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.3. Dat is niet het geval. Indien een klachtonderdeel een civielrechtelijk geschil betreft, zoals in dit geval tussen klaagster en beklaagde over de verschuldigdheid van de gevorderde incassokosten en de rente, is de vaste jurisprudentie van de Kamer van toepassing, inhoudende dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een gerechtsdeurwaarder in zijn zakelijke betrekkingen - in of buiten rechte - innemen van een civielrechtelijk standpunt, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden.

4.4. Kennelijk is klaagster het niet eens met de door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte incassokosten en rente. Klaagster meent dat de vordering volledig is betaald en er niets meer open staat. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter om in te gaan op de inhoudelijke beoordeling van dit geschil. Uitsluitend de civiele rechter is bevoegd zich uit te laten over de verschuldigdheid van de gevorderde kosten. Indien de opdrachtgever persisteert in de vordering en een dagvaarding zal worden uitgebracht voor deze kosten, dan zal klaagster haar verweren bij de civiele rechter naar voren dienen te brengen.

4.5. Met betrekking tot de stelling van klaagster dat zij geen antwoord krijgt op haar vraag wie de opdrachtgever is, overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder meerdere aanmaningen en sommaties heeft verstuurd. Op elke aanmaning is duidelijk te zien wie de opdrachtgever is. Het was de gerechtsdeurwaarder niet duidelijk wat klaagster nog meer over de opdrachtgever wilde weten. Niet kan worden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder onvoldoende informatie heeft verschaft over de vordering of over de opdrachtgever. Voor alle duidelijkheid: het gaat om een vordering van Dienst Stadsbeheer STZ Abonnementen, daterend van 24 januari 2013. De vordering ziet op een abonnement van een parkeergarage. De hoofdsom van € 77,40 heeft klaagster betaald op 25 mei 2015. Klaagster is nadien aangeschreven voor incassokosten en rente.

4.6. Dat klaagster de brieven waarin zij wordt aangeschreven voor de incassokosten en rente als lastigvallen c.q. stalken ervaart, betekent niet dat de gerechtsdeurwaarder niet gerechtigd zou zijn dit soort brieven te sturen.

4.7. De voorzitter kan zich niet uitlaten over de door klaagster ingediende klachten tegen de Kamer. Deze klachten zijn doorverwezen naar de kwaliteitsmedewerker. Klaagster zal hierover apart worden bericht.

4.8. Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat zij wel gelijk moet hebben gehad, anders was de onderhavige vordering wel doorgezet door de gerechtsdeurwaarder. Ook blijft klaagster bij haar standpunt dat zij wel degelijk is lastiggevallen door de gerechtsdeurwaarder.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter (daarom) juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, voorzitter, en mr. C.A. van Dijk en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.