ECLI:NL:TGDKG:2018:25 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 778.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:25
Datum uitspraak: 06-03-2018
Datum publicatie: 26-03-2018
Zaaknummer(s): 778.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gedeeltelijk gegrond. Geen maatregel. Klaagster stelt een klacht te hebben ingediend bij de gerechtsdeurwaarder, maar heeft daar nooit enige reactie op gekregen. Nu beantwoording van de klacht is uitgebleven en de gerechtsdeurwaarder hierover niets in zijn verweerschrift schrijft, wordt dit klachtonderdeel voor waar aangenomen te worden. Hoewel er volgens de Kamer sprake is van nalatigheid en gebrekkige communicatie aan de zijde van de gerechtsdeur­waar­der, kan worden volstaan met de constatering dat de klacht gegrond is, zonder oplegging van een maatregel. Hierbij speelt een rol dat de gerechtsdeurwaarder te kennen heeft gegeven dat de zaak reeds is afgewikkeld na betaling van het restant en dat klaagster, voor zover vast te stellen, niet is geschaad in haar belangen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 3

Beslissing van 6 maart 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/612237 DW RK 16/778 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

[ ],

(tot 1 januari 2017) gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 19 juli 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 1 augustus 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 15 januari 2018 een nadere toelichting gegeven en medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 januari 2018. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 6 maart 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- Op 5 augustus 2015 is een verstekvonnis gewezen ten laste van klaagster en haar partner. Klaagster en haar partner zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een geldsom.

- De gerechtsdeurwaarder heeft beslag gelegd op de AOW-uitkeringen van klaagster en op het inkomen van haar partner.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er – naar de Kamer begrijpt – samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte beslag heeft gelegd op de inkomsten en het vakantiegeld van haar en haar partner. Klaagster is daarnaast haar huis uit gezet. Zij voelt zich onheus bejegend door de gerechtsdeurwaarder en heeft een klacht tegen hem ingediend. Daar heeft klaagster nooit een reactie op gekregen. Klaagster wil dat het beslag wordt opgeheven.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2. De in aanhef genoemde (voormalig) gerechtsdeurwaarder wordt als beklaagde aangemerkt, nu hij door klaagster uitdrukkelijk in de klacht wordt genoemd en hij ten tijde van indiening van de klacht als enige gerechtsdeurwaarder aan het beklaagde kantoor verbonden was.

4.3. Het beslag is niet ten onrechte gelegd zoals klaagster stelt. Klaagster is hoofdelijk bij verstekvonnis veroordeeld en heeft nadien kennelijk nagelaten de vordering vrijwillig te voldoen. Het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag is daarom niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu hij beschikt over een executoriale titel en klaagster op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder dan op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster.

4.4. Voor zover de klacht zich richt op de vraag of het beslag op het vakantiegeld terecht is en of het beslag al dan niet dient te worden opgeheven, heeft dat onderdeel van de klacht betrekking op de executie van een titel, waarover de Kamer niet kan oordelen. Executiegeschillen dienen op grond van het bepaalde in artikel 438 Rv aan de voorzieningenrechter in kort geding te worden voorgelegd. Het is niet aan de Kamer daarover een oordeel uit te spreken.

4.5. Klaagster stelt dat zij door de gerechtsdeurwaarder onheus is bejegend. Zij zou schandalig door hem te woord zijn gestaan. Klaagster heeft echter niet concreet gemaakt waar de onheuse bejegening uit bestond, zodat enig klachtwaardig handelen op dit punt niet kan worden vastgesteld.

4.6. Klaagster stelt tevens dat zij een klacht heeft ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder, maar daar nooit enige reactie op heeft gekregen. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Nu beantwoording van de klacht volgens klaagster is uitgebleven en de gerechtsdeurwaarder hierover niets in zijn verweerschrift schrijft, dient dit klachtonderdeel voor waar aangenomen te worden. De Kamer is van oordeel dat hier sprake is van nalatigheid en gebrekkige communicatie aan de zijde van de gerechtsdeur­waar­der. De Kamer acht de klacht op dit onderdeel gegrond.

4.7 De Kamer is van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat de klacht gegrond is. Gelet op de omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder bij brief van 15 januari 2018 te kennen heeft gegeven dat de onderhavige zaak reeds is afgewikkeld na betaling van het restant door klaagster én dat klaagster, voor zover de Kamer heeft kunnen vaststellen, als gevolg van het gegronde deel niet geschaad is in haar belangen, zijn er geen termen aanwezig om tot het opleggen van een maatregel over te gaan.

4.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en ziet af van het opleggen van een

maatregel.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. A. Sissing en mr. A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.