ECLI:NL:TGDKG:2018:246 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/614926/ DW RK 16/989

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:246
Datum uitspraak: 24-04-2018
Datum publicatie: 09-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/614926/ DW RK 16/989
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Er is hier deels sprake van herhaling van zetten en deels ligt er een verzoek aan de kamer om te oordelen over een onderdeel dat buiten de bevoegdheid van de tuchtrechter valt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 april 2018 als bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 23 augustus 2016 met zaaknummer C/13/599525 DW RK 15/1147 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/614926/ DW RK 16/989 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [   ]

beklaagde,

gemachtigde: [   ]

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 30 november 2015, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft bij e-mail van 16 december 2015 een nader stuk ingediend. Bij verweerschrift, ingekomen op 20 januari 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij beslissing van 23 augustus 2016 heeft de voorzitter de klacht op onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen en klager met betrekking tot onderdeel c van zijn klacht niet-ontvankelijk verklaard. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 23 augustus 2016. Bij brief, ingekomen op 5 september 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Tijdens de mondelinge behandeling van het verzetschrift op 31 januari 2017 heeft klager de Kamer gewraakt. Bij beslissing van 15 augustus 2017 is het verzoek tot wraking afgewezen. Het verzetschrift is vervolgens behandeld ter openbare terechtzitting van 13 maart 2018 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 24 april 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-                      De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een door de rechtbank Amsterdam op 9 februari 2015 tegen klager gewezen (verstek)vonnis.

-          Bij exploot van 23 november 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klager bevel gedaan tot betaling van een verbeurde dwangsom ad € 5.000,-- wegens overtreding van het verbod als genoemd in het vonnis van 9 februari 2015.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat er op 23 november 2015 bevel is gedaan om betaling van een dwangsom, maar dat:

a.         het bewijs van de (gestelde) overtreding van 31 oktober 2015 ontbreekt;

b.         de dwangsommen van 22 april 2015 inmiddels zijn verjaard;

c.         er dubieus beslag is gelegd op de ervenrekening;

d.         de dwangsommen niet geldig zijn.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. In het verweer heeft gerechtsdeurwaarder [   ] zich opgeworpen als beklaagde, omdat [   ], tegen wie de klacht is gericht, aan hem is toegevoegd. Dit kan niet worden gevolgd nu de klacht is ingediend tegen een bij naam genoemde gerechtsdeurwaarder en het exploot waarbij de dwangsom is aangezegd is ook door hem betekend. Op grond van het de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dient de klacht dan ook te worden afgewikkeld tegen de bij naam genoemde gerechtsdeurwaarder.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdelen a, b, en d overweegt de voorzitter als volgt. Klager is van mening dat hij het verbod als genoemd in het vonnis van 9 februari 2015 niet heeft overtreden althans dat hier geen bewijs van is overgelegd. Verder betwist hij de stuiting van de verjaring van dwangsommen en de geldigheid van de dwangsommen. De beoordeling van de vraag of er dwangsommen zijn verbeurd (a) of de dwangsommen al dan niet zijn gestuit of zijn verjaard (b) en de ongeldigheid van alle dwangsommen is exclusief voorbehouden aan de (executie)rechter dan wel aan de rechter door wie de dwangsom is opgelegd. De tuchtrechter kan zich hierover niet uitlaten. Het tuchtrecht is uitdrukkelijk niet bedoeld om inhoudelijk in te gaan op hetgeen klager tegen de vordering heeft opgeworpen maar om het handelen van de gerechtsdeurwaarder te beoordelen. De klacht stuit hierop af.

4.3.Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat klager aan de thans geformuleerde klacht (min of meer) hetzelfde feitencomplex ten grondslag heeft gelegd als aan de klacht die in een eerdere procedure, geregistreerd onder nummer 596.2015, aan de orde is gesteld. Klager kan deze klacht niet opnieuw aan de Kamer voorleggen. De klacht is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klachtonderdelen a, b en d als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen en klager met betrekking tot klachtonderdeel c niet-ontvankelijk verklaard.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager  – samengevat – aangevoerd dat:  

a.         beklaagde gerechtsdeurwaarder niet (zelf) heeft geantwoord;

b.         geen bewijs is van de (gestelde) overtreding van 31 oktober 2015;

c.         het onduidelijk is of de gerechtsdeurwaarder de overtreding van

klager bij derden heeft getoetst aan het vonnis;

d.         de dwangsommen van 22 april 2015 niet zijn gestuit;

e.         er dubieus, dan wel onjuist beslag is gelegd op de ervenrekening.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Voor zover klager nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan hij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de Kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan daarom niet worden ontvangen in zijn eerst in verzet aangevoerde klacht onder c.

7.2 Het verzet kan (voor het overige) naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter (daarom) juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.3 De Kamer merkt nog wel op dat klager volhardt in stellingen waar dit college zich niet over kan uitlaten. Deze vallen immers buiten haar bevoegdheid.

7.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond en

-        verklaart klager in klacht c niet-ontvankelijk.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. A. Sissing en  M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.