ECLI:NL:TGDKG:2018:245 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/625727/ DW RK 17/298

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:245
Datum uitspraak: 24-04-2018
Datum publicatie: 09-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/625727/ DW RK 17/298
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. gegrond. Maatregel: berisping. De gerechtsdeurwaarder heeft intern een e-mail met betrekking tot en bij hem in behandeling zijnde incasso niet goed verwerkt, waardoor klager geen antwoord op zijn e-mail heeft ontvangen. Ook op latere correspondentie heeft de gerechtsdeurwaarder niet adequaat gereageerd. Nu van een gerechtsdeurwaarder verlangt mag worden dat hij binnen een redelijk termijn op correspondentie van klager reageert – en dit in het eerste geval in zijn geheel is uitgebleven – is de kamer van oordeel dat klager daarmee in zijn belangen is geschaad.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 3

Beslissing van 24 april 2018 als bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 7 maart 2017 met zaaknummer C/13/6106608 DW RK 16/651 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/625727/ DW RK 17/298 ingesteld door:

[   ],

wonende te / gevestigd te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 23 juni 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij aangehecht verweerschrift, ingekomen op 21 juli 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Klager heeft bij e-mail van 20 oktober 2016 nog een stuk in het geding gebracht. Bij beslissing van 7 maart 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 7 maart 2017. Bij e-mail, ingekomen op 19 maart 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarder heeft schriftelijk gereageerd op het verzetschrift en medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 maart 2018. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 24 april 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Op 28 januari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder [ ] (hierna: [   ]) gedagvaard tegen de zitting van 25 februari 2016.

-         Op 3 februari 2016 zendt klager een e-mail aan de gerechtsdeurwaarder waarin hij stukken meezendt met betrekking tot een vordering jegens [   ], die bij zijn moeder woont, en verzoekt om aan te geven waarom [   ] voor deze vordering een dagvaarding krijgt.

-          Op 10 maart 2016 is een verstekvonnis gewezen ten laste van [   ].

-          Bij e-mails van 23 maart 2016 en 6 april 2016 heeft klager wederom verzoeken tot correctie gedaan.

-          Op 13 mei 2016 heeft een medewerker van de Nationale Ombudsman contact opgenomen met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder.

-          De gerechtsdeurwaarder heeft naar aanleiding van dat bericht klager op de­zelf­de dag medege­deeld dat hij de invordering jegens [   ] per direct zou staken en hij het vonnis zou vernietigen.

-          De gerechtsdeurwaarder heeft de proceskosten voor eigen rekening genomen en de zoon van [   ] bericht dat het dossier wordt gesloten en niets meer verschuldigd is.

-          Klager is nadien in verzet gegaan tegen het verstekvonnis.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a:         zijn cliënt [   ] ten onrechte heeft opgeroepen om voor de rechtbank te verschijnen inzake een gestelde niet betaalde vordering en nalatig is geweest om verzoeken tot correctie in te willigen;

b:         weigert een verzet in te dienen tegen het vonnis.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeur­waar­derswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2. De in aanhef genoemde en aan het kantoor te Amsterdam verbonden gerechts­deurwaarder wordt als beklaagde aangemerkt omdat hij de dagvaarding heeft bete­kend waarvan de klacht een uitvloeisel is.

4.3. Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.4. Dat is niet het geval. De gerechtsdeurwaarder heeft van [   ]. de opdracht gekregen [   ]in rechte te betrekken. De gerechtsdeurwaarder is op grond van zijn mini­sterie­plicht (artikel 11 Gerechtsdeurwaarderswet) in beginsel verplicht om aan dat verzoek te voldoen. Indien [   ] het niet met de vordering eens was, had hij zijn verweer moeten indienen bij de rechtbank. [   ] heeft geen schriftelijk of mondeling verweer gevoerd in de procedure voor de kantonrechter. Het enkel aangeven aan de gerechtsdeurwaarder dat [  ] geen schuld heeft bij [   ] en dat de gerechtsdeurwaarder dus de verkeerde persoon heeft gedagvaard is in beginsel onvoldoende. Dit verweer dient voor de rechtbank te worden opgeworpen, tenzij de opdrachtgever van de deurwaarder deze stelling erkend. Dat is in dit geval blijkbaar niet voor de procedure gebeurd, waarna het verstekvonnis is gewezen. Vervolgens is kennelijk door de ombudsman ge­oordeeld dat het vonnis onjuist dan wel onterecht was. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens uitdrukkelijk toege­zegd het vonnis te vernietigen c.q. niet ten uitvoer te leggen, alle (proces)kosten voor eigen rekening genomen en het dossier te sluiten. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook gehandeld als een goed gerechtsdeur­waar­der betaamt. [   ] wordt op geen enkele wijze benadeeld. Het verzoek dat namens [   ] door zijn bewindvoerder aan de gerechtsdeurwaarder is gedaan om - namens zijn cliënt [   ] - in verzet te komen tegen het vonnis is terecht door de gerechtsdeurwaarder geweigerd. In gevolge de regels van het burgerlijk procesrecht staat het instellen van verzet slechts open voor diegene tegen wie het verstekvonnis is gewezen, i.c. [   ]. De rechtbank heeft dit in haar (tussen) vonnissen van 22 augustus 2016 en 17 oktober 2016 ook zo bepaald. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager  – samengevat – aangevoerd dat hij ten onrechte is gedagvaard, omdat hij ruimschoots voor de zittingsdag bij e-mail van 3 februari 2016 de gerechtsdeurwaarder te kennen heeft gegeven dat de verkeerde persoon was gedagvaard. De gerechtsdeurwaarder heeft daar niets mee gedaan en evenmin gereageerd op de e-mails van klager van 23 maart 2016 en 6 april 2016.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Anders dan de voorzitter in de beslissing van 7 maart 2017 heeft overwogen is de Kamer van oordeel dat er wel sprake is tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen bij de behandeling van het onderhavige dossier.

7.2 Vast is komen te staan dat klager op 3 februari 2016 een e-mail heeft gezonden aan de gerechtsdeurwaarder die aanwijzingen bevatte dat aan het verkeerde adres, danwel de verkeerde persoon was gedagvaard en dat de gerechtsdeurwaarder daar niets mee heeft gedaan. Naar het oordeel van de Kamer had het op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om het opgeworpen punt nader te onderzoeken en klager daarvan te berichten.

7.3 Met de mededeling van de gerechtsdeurwaarder dat de e-mail van 3 februari 2016 intern niet goed is verwerkt, wordt aan de poging van klager om behandeling van de zitting te voorkomen te gemakkelijk voorbij gegaan. Er volgt geen enkele uitleg over hoe dit heeft kunnen gebeuren. Ook de verklaring van de gerechtsdeurwaarder dat hij niet gereageerd heeft op de latere correspondentie van klager omdat de minderjarige zoon van [   ] reeds contact met hem had opgenomen, acht de kamer onvoldoende. De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder er niet zomaar vanuit had moeten gaan dat de zoon en klager hierover contact onderhielden. Hij had dit moeten verifiëren bij klager.

7.4 Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven of e-mails met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Nu reactie van de gerechtsdeurwaarder op de e-mails van klager in zijn geheel is uitgebleven – en daarmee de belangen van klager in het gedrang zijn gekomen – oordeelt de Kamer dat de gerechtsdeurwaarder ten aanzien hiervan laakbaar heeft gehandeld.

7.4 De Kamer verklaart het verzet gegrond en is van oordeel, gelet op het voorgaande, dat oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel passend en geboden is.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet gegrond;

-        vernietigt de beslissing van de voorzitter;

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. A. Sissing en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.