ECLI:NL:TGDKG:2018:23 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 498.2017

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:23
Datum uitspraak: 06-03-2018
Datum publicatie: 26-03-2018
Zaaknummer(s): 498.2017
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. gedeeltelijk gegrond. maatregel: Berisping. In een poging om antwoord te krijgen op de vraag of er sprake is van een gezamenlijke huishouding, heeft de gerechtsdeurwaarder de verhuurder van klagers aangeschreven. In zijn brief aan de verhuurder heeft de gerechtsdeurwaarder persoonlijke informatie over klagers opgenomen die niet relevant is voor de beantwoording van de vraag. Ook neemt de gerechtsdeurwaarder het niet te nauw met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van klagers door de verhuurder toe te laten bij de beslaglegging van (hun) roerende zaken. Uit de artikelen 5 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarder en 7 lid 2 van de Gedragscode gerechtsdeurwaarders ter bescherming persoonsgegevens volgt dat de gerechtsdeurwaarder uiterst terughoudend moet zijn als het gaat om het verstrekken, dan wel bekend maken van persoonlijke informatie c.q persoonsgegevens. Van enige terughoudendheid is hier niet gebleken.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 3

Beslissing van 6 maart 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 28 maart 2017 met zaaknummer C/13/610844 / DW RK 16/664 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/628765 / DW RK 17/498 ingesteld door:

[ ] en [ ] ,

wonende te [ ],

klagers,

tegen:

mr. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 13 juni 2016, hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 19 september 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 28 maart 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 28 maart 2017. Nadien is deze nogmaals op 25 april 2017 toegezonden, nadat is begrepen dat klagers de beslissing niet hebben ontvangen 2016. Bij e-mail, ingekomen op 1 mei 2017, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij brief van 5 mei 2017, ingekomen op 12 mei 2017, hebben ze de gronden van het verzet ingediend. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 januari 2018 alwaar (één van de) klagers en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 6 maart 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- De gerechtsdeurwaarder heeft ter executie van een vonnis van 2 april 2015 ten laste van klagers beslag gelegd onder de Belastingdienst en onder het UWV. Voorts is er beslag op roerende zaken gelegd.

- De gerechtsdeurwaarder heeft de verhuurder van klagers bij brief van

30 september 2015 onder meer bericht dat zijn organisatie belast is met de tenuitvoerlegging van een vonnis, dat gewezen is tussen Hoist Portfolio Holding enerzijds en klagers anderzijds en dat zij gerechtigd is om executiemaatregelen te treffen en in dat kader een aantal stellingen van klagers wil controleren. Verzocht wordt om informatie te verstrekken omtrent de huurrelatie en de huurbetaling en over de vraag of er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding. Tot slot wordt met klem verzocht om de inhoud van deze brief niet kenbaar te maken aan derden in verband met de privacy van klagers.

4. De oorspronkelijke klacht

Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarder dat deze als gevolg van beslag op de roerende zaken nodeloos kosten heeft gemaakt. De kosten wegen niet op tegen de verwachte verkoopopbrengst. Er zijn spullen meegenomen die niet zijn beschreven in het exploot van beslaglegging. In feite is het gewoon een ontruiming geweest. Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder zich niet aan de beslagvrije voet gehouden en is door zijn toedoen de relatie met de verhuurder verslechterd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Dat geval doet zich hier niet voor. Bij het leggen van een beslag als het onderhavige is de gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd verplicht aan de schuldenaar op te geven hoeveel zijn beslagvrije voet bedraagt (art. 475g lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Indien klagers het niet eens zijn met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet, dienen zij de gerechtsdeurwaarder te voorzien van alle relevante informatie en daarbij te vragen de beslagvrije voet aan te passen. Dit hebben klagers kennelijk niet gedaan. Het is niet aan de Kamer om een beslagvrije voet opnieuw te bepalen. Klagers kunnen zich daartoe wenden tot de gewone rechter.

4.3 Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.4 Ten aanzien van de proportionaliteit van het gelegde beslag geldt dat de beslaglegger aansprakelijk kan zijn voor de gevolgen van een beslag als het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd. Dat moet echter worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht en wel in beginsel aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de debiteur door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen. Het is echter niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven maar aan de gewone rechter. Dat er bij de gelegenheid van de beslaglegging zaken zijn “verdwenen” zoals klager kennelijk hebben gemeend, is niet aannemelijk geworden.

4.5 Dat de gerechtsdeurwaarder tot slot nog iets te verwijten valt met betrekking tot het inwinnen van informatie over het samenlevingsverband van klagers bij de verhuurder is evenmin gebleken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klagers als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet hebben klagers aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder tegen hun nadrukkelijke wil tóch contact heeft opgenomen met de verhuurder. Daardoor is een al moeilijke verstandhouding tussen beiden verslechterd. Gelet op de verordening van onafhankelijkheid mag een gerechtsdeurwaarder geen informatie aan een derde geven of misbruiken. Voorts voeren zij aan dat de beslagvrije voet niet juist is gehanteerd.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De verzetgrond ten aanzien van de onjuiste berekening van de beslagvrije voet is ongegrond. De Kamer verenigt zich met het oordeel van de voorzitter in de beslissing van 28 maart 2017 onder rechtsoverweging 4.2.

7.2. Anders dan de voorzitter in de beslissing van 28 maart 2017 onder rechtsoverweging 4.5 heeft overwogen is de Kamer van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder wel verwijtbaar gedrag heeft getoond bij het inwinnen van informatie, en wel door lichtzinnig om te gaan met de informatie die uit hoofde van zijn ambt tot zijn beschikking stond.

7.3 De gerechtsdeurwaarder heeft gemeend, bij brief van 30 september 2015, informatie in te moeten winnen bij de verhuurder van klagers om gedane stellingen van klagers te verifiëren. In dit geval heeft de gerechtsdeurwaarder informatie gevraagd over de huurrelatie die bestond tussen klagers en verhuurder; in het bijzonder of er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding. Niet valt in te zien waarom de gerechtsdeurwaarder bij het stellen van deze vraag geheime gevoelige persoonlijke informatie aan de verhuurder heeft verstrekt en waarom de verhuurder moest weten dat zijn huurders zijn verwikkeld in een gerechtelijke procedure, wie daarin de tegenpartij is en in welke (kritieke) fase deze procedure zich bevindt. De gerechtsdeurwaarder heeft er bovendien onvoldoende bij stil gestaan dat deze informatie verder dan de verhuurder zou kunnen geraken, ook al doet hij een beroep op de verhuurder om de privacy van klagers te waarborgen.

7.4 Ter terechtzitting heeft de gerechtsdeurwaarder desgevraagd geantwoord dat het niet gebruikelijk is om de verhuurder van een pand uit te nodigen bij de beslaglegging op de inboedel van zijn huurders. Hoewel er thans geen wettelijk verbod op bestaat, had de gerechtsdeurwaarder er rekening mee moeten houden dat met deze uitnodiging de verhuurder een blik in de persoonlijke levenssfeer werd gegund die anders (terecht) verborgen blijft. Nu de gerechtsdeurwaarder niet de noodzaak van de aanwezigheid van de verhuurder heeft kunnen aantonen, of anderszins gemotiveerd heeft dat beslaglegging zonder de aanwezigheid van de verhuurder niet mogelijk was om zijn ambt te vervullen, heeft hij hiermee een grens overschreden.

7.5 Uit de artikelen 5 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarder en 7 lid 2 van de Gedragscode gerechtsdeurwaarders ter bescherming persoonsgegevens volgt dat de gerechtsdeurwaarder uiterst terughoudend moet zijn als het gaat om het verstrekken, dan wel bekend maken van persoonlijke informatie c.q persoonsgegevens. In dit geval is van terughoudendheid geen sprake, en heeft de gerechtsdeurwaarder zelfs nodeloos persoonlijke informatie gedeeld. De Kamer is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat het handelen van de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen oplevert, waarbij oplegging van de na te melden tuchtrechtelijke maatregel in dit geval passend en geboden is.

7.6 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet gedeeltelijk gegrond;

- vernietigt de beslissing van de voorzitter voor wat betreft zijn beslissing onder 4.5;

- verklaart het gedeelte van de klacht zoals dat in verzet is verwoord alsnog gegrond en verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mr. A. Sissing en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.