ECLI:NL:TGDKG:2018:228 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 637974

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:228
Datum uitspraak: 26-10-2018
Datum publicatie: 05-03-2019
Zaaknummer(s): 637974
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De raadsman van klager is niet ter zitting verschenen. Zijn één uur van te voren ingediende pleitnota kan niet ter zitting behandeld worden. Stukken dienen tien dagen voor de zitting te worden ingediend. Voorzittersbeslissing blijft in stand.

Beslissing van 26 oktober 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 17 oktober 2017 met zaaknummer C/13/622645 / DW RK 17/71 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/637974 DW RK 17/1082 ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klaagster,

gemachtigde: [..],

tegen:

[..],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde,

gemachtigde: [..].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 24 januari 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 30 januari 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 17 oktober 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 17 oktober 2017. Bij brief, ingekomen op 31 oktober 2017, is namens klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 september 2018 alwaar de gerechtsdeurwaarder en haar gemachtigde zijn verschenen. Klaagster noch haar gemachtigde zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen,  ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 26 oktober 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Op 23 oktober 2015 heeft de beklaagde (Nederlandse) gerechtsdeurwaarder, ingevolge artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 1393/2007 van de Raad van de Europese Unie van 13 november 2007, op verzoek van de

gerechtsdeurwaarder [..] (België) een deurwaardersexploot

in persoon betekend aan klaagster.

  • Op 26 oktober 2015 heeft klaagster een deelbetaling gedaan, rechtstreeks aan

[..], de opdrachtgeefster van gerechtsdeurwaarder [..] .

  • Op 25 november 2015 is klaagster door de Rechtbank van Koophandel te

Antwerpen bij verstek veroordeeld tot betaling van een bedrag.

  • Omstreeks 12 mei 2016 heeft klaagster een betalingsregeling getroffen.
  • Tussen 23 mei en 8 november 2016 is er tussen klaagster en de

gerechtsdeurwaarder uitvoerig gecorrespondeerd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat zij

a) haar ministerieplicht boven het belang van klaagster zelf plaatste;

b) mededelingen heeft gedaan waardoor klaagster erop mocht vertrouwen dat

het dossier gesloten was c.q. zou worden;

c) niet heeft gecontroleerd of betaling reeds had plaatsgevonden.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn

gerechtsdeurwaarders. waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd

gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd

in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde

opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in

strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig

handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter

beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk

verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat op een

gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht

ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten, Op het moment dat de

gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling

ontvangt, in dit geval het betekenen van een dagvaarding, en er geen uitsluiting van

bevoegdheid is, is daarmee automatisch de verplichting ontstaan tot het verrichten

van de ambtshandeling. Niet is aannemelijk gemaakt dat er dusdanig zwaarwegende

redenen zijn aan te voeren dat het belang van klaagster zou moeten prevaleren boven

dit wettelijk voorschrift.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter als volgt. De

dagvaarding is opgesteld door een andere gerechtsdeurwaarder. De beklaagde

gerechtsdeurwaarder heeft de dagvaarding slechts aan klaagster betekend en is daar

ingevolge haar ministerieplicht in beginsel aan gehouden (zie 4.2). De beklaagde

gerechtsdeurwaarder heeft verklaard niets van doen te hebben gehad met de

inhoudelijke voorbereiding, alsmede de afwikkeling van het dossier. Dit heeft de

beklaagde gerechtsdeurwaarder — zo blijkt uit de overgelegde producties — op

verschillende momenten (uitvoerig) rechtstreeks aan klaagster medegedeeld. De

voorzitter ziet geen aanleiding om, ook gelet op de overgelegde stukken die bij

klaagster bekend zijn, aan die verklaring te twijfelen. De beklaagde

gerechtsdeurwaarder kan niet verantwoordelijk gehouden worden voor de inhoud

van een dagvaarding die zij niet zelf heeft opgesteld. Dat zij klaagster verregaande

adviezen zou hebben gegeven die die verantwoordelijkheid wel zou impliceren, zoals

het voldoen van de hoofdsom waarbij de kosten (van de dagvaarding) wordt door de

gerechtsdeurwaarder gemotiveerd en onderbouwd betwist en is gelet haar ambtelijke

positie in dezen niet aannemelijk. De gevolgen die voorvloeien uit de keuze van

klaagster om een (deel)betaling te doen bij haar Belgische leverancier zijn voor

rekening en risico van klaagster en kan de gerechtsdeurwaarder niet worden

tegengeworpen. Van enig tuchtrechtelijk klachtwaardig handelen is niet gebleken.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter als volgt. In het

verlengde van het overwogene onder 4.3 behoefde de beklaagde gerechtsdeurwaarder

zich niet te vergewissen dat (deel)betaling had plaatsgevonden; zij was immers

slechts belast met de uitreiking van een ambtelijk stuk en had verder geen bemoeienis met de procedure. De klacht stuit hierop af.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster (samengevat) aangevoerd dat de voorzittersbeslissing bepaaldelijk onjuist, onzorgvuldig en op belangrijke punten niet gemotiveerd is. De indruk wordt gewekt dat de voorzittersbeslissing er een is waarin de slager zijn eigen vlees keurt.

Ten aanzien van overweging onder 4.2 in de bestreden beslissing geldt dat er wel degelijk zwaarwegende redenen waren waarom klaagster mocht vertrouwen op de mededelingen van de gerechtsdeurwaarder. Zij heeft immers klaagster de keuze gegeven het openstaande bedrag te betalen waarmee de zaak finaal geregeld zou zijn, danwel de zaak te laten voorkomen. De gerechtsdeurwaarder heeft op 23 oktober 2015 uitdrukkelijk bevestigd dat door rechtstreekse betaling op 26 oktober 2015 de zaak volledig afgehandeld zou zijn. Klaagster en haar partner, alsmede een getuige, te weten [..], kunnen dit bevestigen. De ministerieplicht moet wijken voor/is niet meer aan de orde/kan niet worden aangegrepen om de gemaakte afspraken niet na te komen. Klaagster mocht in gerechtvaardigd vertrouwen afgaan op de woorden van de gerechtsdeurwaarder.

Ten aanzien van overweging 4.3 van de bestreden beslissing geldt dat deze overweging waarschijnlijk een copy-paste uit een andere zaak is, dan wel is het klachtonderdeel door de kamer niet, of slecht gelezen. Het is niet de ‘eigen keuze’ van klaagster, maar een keuze van klaagster uit twee door de gerechtsdeurwaarder aangegeven opties. De gerechtsdeurwaarder liegt en heeft de ministerieplicht gebruikt om haar eigen fout te rechtvaardigen. Ook overweging 4.3 kan niet in stand blijven.

Ten aanzien van overweging 4.4 van de bestreden beslissing geldt dat de gerechtsdeurwaarder zich ervan had moeten vergewissen of volledige betaling had plaatsgevonden, nu zij klaagster uitdrukkelijk zelf heeft laten kiezen uit de twee opties. De gerechtsdeurwaarder had de afspraak gewoon moeten nakomen. Een ander oordeel zou indruisen tegen hetgeen in het maatschappelijk verkeer als betamelijk wordt ervaren. Dit geldt a fortiori voor een gerechtsdeurwaarder. Ook overweging 4.4 kan niet in stand blijven.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Ten aanzien van de door de gemachtigde van klaagster op 21 september 2018 om 10:10 uur persoonlijk afgegeven aantekeningen ten behoeve van de zitting van 21 september 2018 gepland om 11:30 uur, overweegt de kamer het volgende. Indien de gemachtigde van klaagster deze aantekeningen behandeld had willen zien, dan had hij ter zitting dienen te verschijnen. Nu hij niet ter zitting is verschenen geldt dat de gemachtigde van klaagster zijn stellingen op zijn laatst tien dagen voorafgaand aan de zitting had kunnen indienen, zoals voorgeschreven in het procesreglement van de kamer, gepubliceerd op rechtspraak.nl. Nu dit niet is gebeurd, zullen de pleitaantekeningen buiten beschouwing worden gelaten.

7.2 Het verzet kan naar het oordeel van de kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de kamer zich verenigt. De kamer acht de beslissing van de voorzitter juist. De door de gemachtigde van klaagster aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mr. W.M. de Vries en M.W. de Ruijter, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.