ECLI:NL:TGDKG:2018:221 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/635561 / DW RK 17/936

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:221
Datum uitspraak: 20-11-2018
Datum publicatie: 25-02-2019
Zaaknummer(s): C/13/635561 / DW RK 17/936
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De klacht betreft het nodeloos maken van kosten door het leggen van beslag. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 november 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 5 september 2017 met zaaknummer C/13/623190 / DW RK 17/98 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/635561 / DW RK 17/936 (BD/FK) ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

1. [ ],

2. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarders te [ ],

beklaagden,

gemachtigde [ ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 1 februari 2017 heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Bij brief ingekomen op 1 maart 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 5 september 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 5 september 2017. Bij op 15 september 2017 ingekomen brief heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld op de openbare zitting van 9 oktober 2018. Verschenen zijn klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 20 november 2018.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

3. De oorspronkelijke klacht

2.1 In de inleidende klacht verwijt klager gerechtsdeurwaarder sub 1 nodeloos kosten te hebben gemaakt door het leggen van beslag. Het beslag heeft geen doel getroffen, omdat het ging om voor pensioen beschikbare gelden. Het betreft een garantiespaarrekening. Volgens klager had de gerechtsdeurwaarder hierover van te voren informatie moeten inwinnen.

2.2 Er was ook geen reden om op 24 oktober 2016 beslag te leggen omdat de hoofdsom op 20 oktober 2016 was voldaan. Er stonden dus alleen nog kosten open, waarvoor een aparte factuur had kunnen volstaan. Voorts is bij het beslag de hoofdsom verhoogd met incassokosten. Het proces-verbaal van het gelegde beslag is niet achtergelaten in een gesloten envelop.

2.3 Klager verwijt gerechtsdeurwaarder sub 2 dat het exploot van betekening eveneens niet is achtergelaten in een gesloten envelop.

4. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat tegenover het door gerechtsdeurwaarders gemotiveerd gevoerde verweer, waarbij de gerechtsdeurwaarders de gang van zaken duidelijk hebben toegelicht, de enkele stellingen van klager niet voldoende zijn om tuchtrechtelijk laakbaar handelen te kunnen vaststellen. Er bestonden volgens de gerechtsdeurwaarders gerede aanwijzingen dat klager of zijn partner bankierden bij bank waar het beslag is gelegd. Dat was gebaseerd op kennis die aanwezig was bij de afdeling die dit soort zaken behandelt. Van een gerechtsdeurwaarder kan niet verwacht worden dat hij voorafgaand aan een bankbeslag informeert of bij betreffende bank wordt gebankierd. Die informatie mag een bank ook niet verstrekken. Tot slot is niet gebleken dat ten onrechte beslag is gelegd, al dan niet voor onjuiste bedragen. Met name is niet gebleken dat de hoofdsom al was voldaan toen het beslag werd gelegd.

5. De gronden van het verzet

5.1 Klager voert in verzet aan dat uit de tekst en de motivering van de beslissing blijkt dat de klacht niet juist begrepen is dan wel verkeerd verwoord is. De klacht betreft het beslag op de vermeende rekening van klager bij de ABNAMRO bank. Door de weigering van de gerechtsdeurwaarder eerder inhoudelijk op de klacht in te gaan, werd een goede adequaat onderbouwing van de klacht op punten onmogelijk. Dit terwijl iedere partij in een geschil de gelegenheid moet hebben inhoudelijk te reageren op een eerste verklaring van de andere partij.

5.2 Klager voert verder aan dat er, rekening houdend met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, slechts één bron is ter verkrijging van een bankrelatie van een schuldenaar of plaatsvervangend schuldenaar, namelijk de persoon zelf. Hier mag alleen van worden afgeweken als betrokkene deze informatie weigert te verstrekken dan wel verkeerde informatie verstrekt. Van dit laatste is geen sprake, de vraag werd nooit gesteld.

5.3 Het verweer van de gerechtsdeurwaarder voor deze nalatigheid (dan kan de schuldenaar anticiperen), snijdt geen hout en is niet consistent met het beleid van haar eigen organisatie, in ieder geval met betrekking tot een beslag op de inboedel. Dat beslag wordt ruim van te voren aangekondigd met een advies over te gaan tot betaling van de schuld ter voorkoming van extra hoge kosten. Mede door de in aansluiting op het exploot van 18 augustus 2016 verstrekte informatie, gaat het argument van de gerechtsdeurwaarder niet op. De beslagvrije voet wordt omzeild door de schuldenaar te dwingen de bank direct opdracht te geven de gelden voor de schuld over te maken, zodat weer gebruik gemaakt kan worden van de rekening en het kleine restbedrag.

5.4 Door te stellen dat de informatie omtrent de bankgegevens zijn verkregen van een collega binnen zijn eigen organisatie, geeft de gerechtsdeurwaarder aan dat hij en zijn medewerkers zich niets aantrekken van de wet- en regelgeving met betrekking tot de privacy die personen ook beschermt tegen gegevensuitwisseling en gebruik hiervan tussen collega’s. De privacywetgeving stelt ook grenzen aan opslag en gebruik van persoonsgegevens. Hoewel er geen strikte grens gesteld is voor de termijn van in beheer houden van de privacygevoelige informatie, mag wel gesteld worden dat de termijn wordt beëindigd als het dossier gesloten is en slechts kan worden verlengd voor de periode om het dossier te behandelen, waarbij aangetoond dient te worden dat er nog aan gewerkt wordt. Daar de laatste transactie bij de bank in november 2004 plaatsvond en reeds voor die tijd de bank niet als bankrelatie naar derden werd aangegeven, moet de informatie van voor die tijd zijn. Bij uitblijven van enige rappel hieromtrent mag dan niet meer gesproken worden van een lopende zaak.

5.5 Dat de gerechtsdeurwaarder de verkregen informatie niet hoeft te controleren en mogelijk niet kon controleren acht klager onjuist. Een ieder die handelingen verricht, al dan niet in opdracht is verantwoordelijk en aansprakelijk voor zijn handelen en dient hiertoe de verkregen informatie te controleren en de handeling te toetsen ongeacht de status van de informatieverstrekker en opdrachtgever.

5.6 Dat de gerechtsdeurwaarder niet hoefde na te gaan of er ten tijde van het beslag gelden ter voldoening van de hoofdsom bij het CJIB aanwezig waren is mogelijk juist. Klager acht het meer dan onbehoorlijk als dezelfde gerechtsdeurwaarder vanaf november een bedrag bij het CJIB int dat duidelijk en ondubbelzinnig alleen bedoeld is ter gedeeltelijke voldoening van de zorgpremie van klager, zonder klager of zijn echtgenote hiervan op de hoogte te brengen.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Klager heeft zijn verzet beperkt tot de klacht met betrekking tot gerechtsdeurwaarder sub 1. De kamer overweegt dat in verzet alleen de oorspronkelijke klacht kan worden getoetst. Voor zover in verzet wordt geklaagd over het omzeilen van de beslagvrije voet bij het beslag onder de bank, kan daar niet op worden ingegaan nu daarover in de inleidende en aanvullende klacht niets staat vermeld.

6.2 Dat de voorzitter de klacht verkeerd zou hebben begrepen, volgt niet uit de beslissing. Daarin wordt immers ingegaan op het gelegde beslag onder de bank. Voor het leggen van beslag onder een bank is slechts nodig dat er een vermoeden bestaat dat er bij die bank een rekening wordt aangehouden. Een diepgaand onderzoek daarnaar is niet nodig De bank verstrekt immers geen gegevens over wie er bij hen bankiert en wat er op een eventueel daar aan te houden rekening staat. In zijn stelling dat er slechts één bron is ter verkrijging van informatie over een bankrelatie, namelijk de schuldenaar, kan klager niet worden gevolgd. Het gaat hier slechts om een vermoeden. Het informeren bij de persoon zelf ligt bovendien niet voor de hand.

6.3 De kamer is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren dan ook geen nieuwe gezichtspunten op. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. D. Bode, plaatsvervangend voorzitter, mr. E. Diepraam en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.