ECLI:NL:TGDKG:2018:22 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 314.2017

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:22
Datum uitspraak: 06-03-2018
Datum publicatie: 26-03-2018
Zaaknummer(s): 314.2017
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. gedeeltelijk gegrond. Maatregel: Berisping. De gerechtsdeurwaarder heeft nadrukkelijk aan klaagster toegezegd de ingehouden gelden onder zich te houden totdat er duidelijkheid was over hoe met de gelden om te gaan; doorstorten of anderszins. Klaagster heeft erop mogen vertrouwen dat de gerechtsdeurwaarder geen acties zou ondernemen, althans niet voordat zij klaagster hierover had geïnformeerd. De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder, door de duidelijke toezegging te schenden, de beroepsgroep schade toebrengt.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 3

Beslissing van 6 maart 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 14 maart 2017 met zaaknummer C/13/610848 DW RK 16/667 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/625882/ DW RK 17/314 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

gemachtigde: mr. [ ],

tegen:

mr. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 27 juni 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 4 juli 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 14 maart 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 14 maart 2017. Bij brief, ingekomen op 22 maart 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 16 januari 2018 zijn standpunt schriftelijk toegelicht en meegedeeld dat hij niet ter zitting zal verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 januari 2018 alwaar klaagster en haar gemachtigde zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 6 maart 2018. Zoals ter zitting afgesproken heeft klaagster bij brief van 30 januari 2018 nog gereageerd op de nadere schriftelijke toelichting van de gerechtsdeurwaarder.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van een op 19 juni 2013 gewezen vonnis, waarbij zowel klaagster als haar voormalig echtgenoot

[ ] (hierna: [ ]) zijn veroordeeld tot betaling aan elkaar.

- [ ] is de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder.

- Op 7 december 2015 is het vonnis aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.

- Op 29 april 2016 is beslag gelegd onder de notaris. Dit beslag is op 3 mei 2016 aan klaagster overbetekend.

- Op 29 april 2016 heeft de notaris alle partijen laten weten tot uitbetaling over te zullen gaan uit het depot.

- Op 9 mei 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder het dossier gesloten in verband met volledige voldoening.

- Op 10 mei 2016 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarder bericht dat [ ] toestemming had gegeven om tot verrekening van bedragen over te gaan. De gerechtsdeurwaarder heeft, vanwege onduidelijkheid die bestond, toegezegd het uit te betalen bedrag nog niet door te storten aan [ ].

- Bij schrijven van 11 mei 2016 heeft [ ] uitleg verschaft omtrent afspraken over verrekeningen.

- Op 11 mei 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder van [ ] het verzoek ontvangen om de gelden af te dragen.

- Op 19 mei 2016 zijn de gelden aan [ ] afgedragen.

- Op 25 mei 2016 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarder laten weten een klacht in te zullen dienen bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders.

- De gerechtsdeurwaarder heeft als gevolg van dit schrijven een interne klachtprocedure opgestart en het dossier overgedragen aan een collega-gerechtsdeurwaarder.

- Bij schrijven 27 mei 2016 is op de klacht gereageerd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er in hoofdzaak over dat de gerechtsdeurwaarder:

a) ten onrechte gelden heeft doorbetaald aan haar opdrachtgever, terwijl zij uitdrukkelijk had toegezegd niet door te zullen betalen zolang er onduidelijkheid bestond;

b) geen reactie geeft op een op 25 mei 2016 geregistreerde klacht.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert. Dat is niet het geval en zal in het navolgende nader worden toegelicht.

4.2. Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat het hier een klacht betreft ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel en de verdere executie daarvan (meer in het bijzonder de vraag of de doorbetaling van geïncasseerde gelden terecht was). Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken, temeer nu de gerechtsdeurwaarder uitdrukkelijk aan klaagster heeft bericht dat haar opdrachtgever bij schrijven van 11 mei 2016 alle onduidelijkheden die bij klaagster konden bestaan uit de wereld heeft verholpen en de gerechtsdeurwaarder de gelden daarom terecht heeft doorbetaald. Dat getuigt niet van onbehoorlijk handelen. Indien een geschil blijft bestaan over de tenuitvoerlegging van de executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde executierechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

4.3. Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat klaagster weliswaar stelt dat zij op 25 mei 2016 een klacht heeft ingediend en daarop geen antwoord heeft gekregen, maar uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde productie 12 blijkt dat wel degelijk op de ingediende klacht is gereageerd middels brief d.d. 27 mei 2016. Ook hier is niet van tuchtrechtelijk laakbaar handelen gebleken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd:

a) dat het op de weg van gerechtsdeurwaarder had gelegen om klaagster op de hoogte te stellen van de brief van 11 mei 2016, nu dit aanleiding is geweest voor de gerechtsdeurwaarder om de gelden ten onrechte door te betalen aan haar opdrachtgever terwijl zij uitdrukkelijk had toegezegd geen doorbetaling te doen zolang er onduidelijkheid bestond;

b) dat het aan de gerechtsdeurwaarder is om aan te tonen dat de brief van 27 mei 2016 daadwerkelijk verstuurd is.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Met betrekking tot het onder a in verzet aangevoerde overweegt de Kamer als volgt. In de e-mail van de gerechtsdeurwaarder van 10 mei 2016 aan (de gemachtigde van) klaagster erkent de gerechtsdeurwaarder dat er onduidelijkheid bestond over de vraag of er al dan niet een afspraak was tot verrekening en daarmee dus over de rechtmatigheid van het beslag. De gerechtsdeurwaarder zegt vervolgens, in het licht daarvan, toe het geld voorlopig onder zich te houden. De Kamer acht het laakbaar dat zij die toezegging geschonden heeft zonder enige berichtgeving aan de gemachtigde van klaagster. Daaraan kan niet afdoen dat de gerechtsdeurwaarder

– zoals de voorzitter in haar beslissing van 14 maart 2017 overwogen heeft – formeel in haar recht stond het geld af te dragen aan haar opdrachtgever.

7.2 Van gerechtsdeurwaarders mag verwacht worden dat zij zich aan hun afspraken c.q. toezeggingen houden, juist omdat zij dit op hun beurt verlangen van debiteuren waar zij doorgaans mee van doen hebben. Met de schending van de duidelijke toezegging, en daarmee (eigenlijk) het tenietdoen van het gerechtvaardigd vertrouwen, schaadt de gerechtsdeurwaarder, naar het oordeel van de Kamer, de beroepspraktijk. Bovendien gaat de gerechtsdeurwaarder hiermee voorbij aan de invloed van haar voorbeeldrol als bedoeld in artikel 19 van het Reglement KBvG Normen voor Kwaliteit. Personen waar zij leiding aan geeft en/of verantwoordelijkheid voor draagt zullen doorgaans de lijn volgen die gerechtsdeurwaarder uitzet. Het was niet alleen een kleine moeite geweest om klaagster te informeren (aangezien partijen al met elkaar correspondeerden), maar het lag op de weg van de gerechtsdeurwaarder om klaagster zelf op de hoogte te brengen van haar intenties, te meer omdat zij, in een eerder stadium (kort voor de afdracht), onomwonden heeft laten weten ‘het geld onder zich te houden’. De gerechtsdeurwaarder kan zich niet verschuilen achter de correspondentie die de advocaat van [ ] rechtstreeks met de gemachtigde van klaagster heeft gevoerd.

7.3 Met betrekking tot het onder b in verzet aangevoerde overweegt de Kamer dat niet kan worden vastgesteld of de brief van 27 mei 2016 is verzonden. Evenmin kan dan worden vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder onbehoorlijk heeft gehandeld. Voor het overige is met hetgeen naar voren is gebracht, zowel schriftelijk als ter zitting, geen nieuw licht geworpen op de klacht waarop de voorzitter heeft beslist. Met inachtneming van het vorengaande is het verzet tegen de beslissing onder b ongegrond.

7.4 De Kamer verklaart het verzet op klachtonderdeel a gegrond en is van oordeel, gelet op het voorgaande, dat oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel passend en geboden is.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet gegrond;

- verklaart het gedeelte van de klacht zoals dat in verzet onder a) is verwoord alsnog gegrond en verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. A. Sissing en mr. A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.