ECLI:NL:TGDKG:2018:218 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 647222
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2018:218 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-10-2018 |
Datum publicatie: | 25-02-2019 |
Zaaknummer(s): | 647222 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Nieuwe klachten in verzet kunnen niet worden beoordeeld. |
Beslissing van 5 oktober 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 24 april 2018 met zaaknummer C/13/ 635165 DW RK 17/898 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/647222 / DW RK 18/231 ingesteld door:
,
wonende te ,
klager,
tegen:
,
kandidaat gerechtsdeurwaarder te ,
beklaagde,
gemachtigde: .
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 6 september 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 2 oktober 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 24 april 2018 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 24 april 2018. Bij brief, ingekomen op 1 mei 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarder heeft op 1 augustus 2018 nadere stukken ingediend. Klager heeft op 20 augustus 2018 nadere stukken ingediend, door de kamer ontvangen op 23 augustus 2018. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2018 alwaar klager, de gerechtsdeurwaarder en haar gemachtigde zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 5 oktober 2018.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- Bij exploot van 2 augustus 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder een op 25 april
2014 gewezen vonnis betekend aan klager in persoon, met bevel binnen twee
dagen aan de inhoud van het vonnis te voldoen. Aangehecht aan het exploot
zat een verklaring van inkomsten en uitgaven.
- Op 25 augustus 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder bankbeslag gelegd op de
bankrekening van klager en nadien op 29 augustus 2017 beslag op periodieke
inkomsten van klager. Beide beslagen zijn op 4 september 2017 aan klager
betekend.
- Bij e-mail van 6 september 2017 (15:05u) heeft klager geklaagd bij de
gerechtsdeurwaarder over de vastgestelde beslagvrije voet.
- Bij e-mail van 6 september 2017 (15:40u) heeft de gerechtsdeurwaarder
(uitvoerig) gereageerd op de klacht van klager en om aanvullende gegevens
verzocht.
- Bij brief van 8 september 2017 heeft klager de aanvullende stukken aan de
gerechtsdeurwaarder gestuurd.
- Bij e-mail van 11 september 2017 heeft (de gemachtigde van) klager
gereageerd op de gelegde beslagen en aangevoerd dat het bedrag waar beslag
voor is gelegd door middel van verrekening is voldaan.
- Bij e-mail van 12 september 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder (de
gemachtigde van) klager laten weten dat de beslagvrije voet op 11 september
2017 is herberekend en dat het gestelde ten aanzien van enige verrekening is
voorgelegd aan zijn opdrachtgever.
- Per fax van 13 september 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de derde
beslagene op de hoogte gesteld van de herberekening.
4. De oorspronkelijke klacht
Klager beklaagt zich samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:
a) al na een paar dagen, na het betekenen van de stukken, beslag heeft gelegd;
b) zich niet aan de beslagvrije voet heeft gehouden, waardoor klager zijn vaste
lasten niet meer kan betalen:
c) in de afwezigheid van klager, (vermoedelijk) in de tuin is geweest;
d) alleen naar zijn eigen belang kijkt en niet naar twee kanten van het verhaal;
e) hem schade berokkent, waar klager hem totaal aansprakelijk voor stelt.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn
gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd
gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd
in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde
opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig
handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter
beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk
verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter als volgt. Uit de data
van de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde betekeningsexploten blijkt dat er
ruimschoots drie weken zat tussen het moment van betekenen van het vonnis (2
augustus 2017) en de eerste beslaglegging (25 augustus 2017). Met betrekking tot dit
klachtonderdeel overweegt de voorzitter dan ook als volgt. Een exploot is een
authentieke akte. Dat betekent dat de inhoud daarvan, zoals de vermelding op welke
datum deze betekend is, behoudens tegenbewijs (dat niet is geleverd), voorshands
vast staat. Klager heeft in de hiervoor genoemde tussenliggende periode genoeg tijd
gehad om te reageren richting de gerechtsdeurwaarder en daarmee kostenverhogende
(ambts)handelingen kunnen voorkomen. Elke consequentie nadien, als ook de
bijkomende kosten komen voor risico en rekening van klager.
4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter als volgt. Met
betrekking tot een bankbeslag geldt in beginsel dat hierbij geen beslagvrije voet
wordt gehanteerd. Onder omstandigheden kan er sprake zijn van misbruik van recht,
bijvoorbeeld als bekend is dat de beslagen rekening uitsluitend uit een bron wordt
gevoed waarvoor wél een beslagvrije voet geldt, maar dat dient in een procedure
voor de gewone rechter te worden vastgesteld, waarbij het aan klager is om
aannemelijk te maken dat hiervan sprake is. Het is niet aan de tuchtrechter om tot een inhoudelijke beoordeling van dit geschil over te gaan. De door klager ingediende
klacht stuit hierop af. Voor zover de gerechtsdeurwaarder zich niet aan de beslagvrije
voet zou hebben gehouden, met betrekking tot het beslag op periodieke inkomsten
van klager, kan daarvan niet zonder meer gezegd worden dat er sprake is van
tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Bijzondere omstandigheden die dat anders zouden
kunnen maken, zijn niet gesteld of gebleken. Dit is temeer aan de orde nu de
gerechtsdeurwaarder is afgegaan op de op dat moment bij hem bekende informatie.
Indien klager het niet eens is met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet,
dient hij de gerechtsdeurwaarder te voorzien van alle relevante informatie. In dit
geval heeft de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet direct aangepast nadat klager
de gerechtsdeurwaarder op 11 september 2017 heeft voorzien van de voor de
vaststelling benodigde informatie. Indien dit niet het gewenste resultaat heeft
oplevert, kan klager zich wenden tot de gewone rechter. Van tuchtrechtelijk laakbaar
handelen is op dit punt niet gebleken.
4.4 Onder klachtonderdeel c heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder
illegaal zijn tuin zou hebben betreden. Voor zover klager doelt op de wettelijke
grondslag die hiervoor zou ontbreken, overweegt de voorzitter als volgt. Klager is bij
vonnis van 25 april 2014 veroordeeld tot betaling van een bedrag. Klager heeft
vervolgens nagelaten vrijwillig aan de inhoud van de aan de gerechtsdeurwaarder ter
hand gestelde executoriale titel (het vonnis) te voldoen. Deze titel geldt als grondslag
voor de ambtshandelingen die de gerechtsdeurwaarder verricht uit hoofde van zijn
ministerieplicht. De ministerieplicht houdt - kort gezegd - in dat op het moment dat
de gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling
ontvangt, in dit geval het bezorgen van ambtelijke stukken, en er geen uitsluiting van
bevoegdheid is, daarmee automatisch de plicht ontstaat tot het verrichten van die
ambtshandeling. Ten aanzien van het bezorgen van ambtelijke stukken geldt in het
algemeen dat de gerechtsdeurwaarder zoveel mogelijk ervoor moet zorgen dat deze
stukken de geadresseerde bereiken. Ook als dit betekent dat de gerechtsdeurwaarder
daarvoor de tuin moet betreden. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit
punt niet gebleken.
4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter als volgt. Klager
heeft, voor zover de voorzitter kan beoordelen, slechts eenmaal bij brief van 11
september 2017 inhoudelijk gereageerd op de vordering en daarmee zijn zienswijze
op (een deel van) die vordering kenbaar gemaakt. De gerechtsdeurwaarder heeft de
reactie van klager op 12 september 2017 doorgezonden aan zijn opdrachtgever, met het verzoek daarop te reageren. Op basis van het voorgaande kan niet gezegd worden dat de gerechtsdeurwaarder geen oog heeft voor hetgeen klager te melden heeft. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat het niet aan de gerechtsdeurwaarder is om inhoudelijk op de vordering te reageren en mag de gerechtsdeurwaarder uitgaan van de juistheid van de door zijn opdrachtgever verkregen informatie ten aanzien van die vordering, tenzij hij gegronde redenen heeft om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is.
4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter als volg. De Kamer is
niet bevoegd een schadevergoeding toe te kennen. Voor zover klager een verzoek
doet tot het vergoeden van de schade zal dit verzoek de voorzitter dan ook passeren.
5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.
6. De gronden van het verzet
In verzet heeft klager aangevoerd dat de beslissing van 24 april 2018 niet juist is. In tegenstelling tot hetgeen in de beslissing is gesteld, heeft de gerechtsdeurwaarder klager geen gelegenheid gegeven om zijn verhaal te doen. De gerechtsdeurwaarder heeft totaal geen begrip voor klagers situatie. Het is illegaal om een vonnis tweemaal te gebruiken. Het bedrag in dit vonnis was al verrekend met de aan zijn ex-echtgenote opgelegde dwangsommen. Klager is al tien jaar verwikkeld in een vechtscheiding. De gerechtsdeurwaarder heeft niet gereageerd op een brief van de advocaat van klager. De gerechtsdeurwaarder heeft geld van klager gestolen en in de beslissing van de voorzitter wordt hij opgehemeld. Klager eist opheffing van het beslag en wil het gehele bedrag terug met rente.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 Aan de orde is de vraag of de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast.
7.2 Voor zover klager nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan hij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de Kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Daarom zal niet worden ingegaan op de klacht dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op een brief van de advocaat van klager. Het voorgaande betreft ook alle stellingen die de echtscheiding van klager betreffen, nog afgezien van het feit dat deze zaken niet over de handelswijze van de gerechtsdeurwaarder gaan.
7.3 De in verzet tegen de beslissing van de voorzitter aangevoerde gronden leveren geen nieuwe gezichtspunten op. De door klager overgelegde stukken maken dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.
7.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.W. Inden en M.W. de Ruijter, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de