ECLI:NL:TGDKG:2018:211 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 628232
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2018:211 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-09-2018 |
Datum publicatie: | 22-02-2019 |
Zaaknummer(s): | 628232 |
Onderwerp: | Incassotraject |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Verzet ongegrond: voorzitter heeft terecht geoordeeld dat er sprake was van een executiegeschil, waarin tuchtrechter niet bevoegd is. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 21 september 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 25 april 2017 met zaaknummer C/13/623328 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/628232 / DW RK 17/472 MdV/RH ingesteld door:
,
wonende te ,
klaagster,
tegen:
,
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te ,
beklaagde,
gemachtigde:
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 3 februari 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 27 februari 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 25 april 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 25 april 2017. Bij e-mail, ingekomen op 1 mei 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 juli 2018 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster heeft op 26 juli 2018 uitstel van de zitting verzocht, welk verzoek niet is ingewilligd. Klaagster is niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 21 september 2018.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- op 2 augustus 2016 is klaagster bij arrest van het gerechtshof veroordeeld in de proceskosten, te voldoen aan ;
- het arrest is op 11 oktober 2016 aan klaagster betekend.
4. De oorspronkelijke klacht
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze het arrest ten onrechte executeert
omdat zij niet bij de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder verzekerd is. Zij
heeft dus geen schuld bij deze opdrachtgever.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn
gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan
tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of
krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat
een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.
Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een
tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Dat geval doet zich hier niet voor. Een gerechtsdeurwaarder heeft
ministerieplicht. Dat betekent dat als aan hem een opdracht tot executie wordt
verschaft, zoals in dit geval van het arrest, hij aan die opdracht in beginsel gehoor
dient te geven. Indien klaagster het met die executie niet eens is, kan zij zich tot de
gewone rechter wenden. Dat betreft namelijk een executiegeschil waarover de Kamer
niet kan oordelen. De gerechtsdeurwaarder heeft verder correct gehandeld door in
zijn brief van 7 februari 2017 aan klaagster een toelichting over de vordering te
verschaffen.
5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.
6. De gronden van het verzet
In verzet heeft klaagster aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder naast de ministerieplicht een onderzoeksplicht heeft. Klaagster heeft gesteld dat zij niet is verzekerd bij . Klaagster is daarom geen debiteur. Medewerkers van dienen integer te zijn. had een teamleider moeten inschakelen die met klaagster contact had moeten opnemen. zal deze zaak als oninbaar sluiten, daarom wordt wat de voorzitter stelt, betwist.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de kamer zich verenigt. De kamer acht de beslissing van de voorzitter daarom juist en de door klaagster aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.
7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M. Nijenhuis en M.W. de Ruijter, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.