ECLI:NL:TGDKG:2018:207 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 638430
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2018:207 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-09-2018 |
Datum publicatie: | 21-02-2019 |
Zaaknummer(s): | 638430 |
Onderwerp: | Incassotraject |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Incassokantoor en gerechtsdeurwaarderskantoor opereren onafhankelijk van elkaar. De gerechtsdeurwaarder en het incassokantoor hebben geen gezamenlijke derdengeldrekening meer. De betaling aan het incassokantoor kon daardoor niet bekend zijn bij gerechtsdeurwaarder. Dat het incassokantoor de betaling niet kon traceren, valt niet onder verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder. |
Beslissing van 21 september 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 24 oktober 2017 met zaaknummer C/13/623708 / DW RK 17/139 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/638430 / DW RK 17/1119 LvB/RH ingesteld door:
,
wonende te,
klaagster,
gemachtigde: ,
tegen:
,
gerechtsdeurwaarder te ,
beklaagde,
gemachtigden:
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 10 februari 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 7 maart 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 24 oktober 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 24 oktober 2017. Bij brief, ingekomen op 26 oktober 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gronden van het verzet zijn ingediend op 20 november 2017.
Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 juni 2018 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gemachtigde namens de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.
Bij tussenbeslissing van 25 juni 2018 is bepaald dat het verzetschrift ontvankelijk is. Tevens is bij deze tussenbeslissing bepaald dat de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid wordt gesteld om uiterlijk op 10 juli 2018 de in de tussenbeslissing gevraagde inlichtingen te verschaffen. Klaagster kreeg daarna gedurende twee weken de gelegenheid hierop te reageren. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft op 25 juni 2018 zijn reactie naar de kamer gestuurd. Vervolgens heeft de gemachtigde van klaagster uitstel verzocht. Dit werd aan haar verleend tot 15 augustus 2018. De gemachtigde van klaagster heeft op 14 augustus 2018 een verweerschrift ingediend.
De uitspraak is bepaald op 21 september 2018.
3. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) Op 11 november 2015 heeft klaagster een bedrag van € 64,44 overgemaakt
naar Webcasso.
b) Bij exploot van 16 november 2015 is klaagster op verzoek van
welke B.V. domicilie heeft gekozen ten kantore van W
gedagvaard te verschijnen voor de zitting van 13 januari 2016 bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Gevorderd werd betaling van een bedrag van
€ 62,84 te vermeerderen met de wettelijke rente.
c) Bij brief van 27 november 2015 heeft W klaagster medegedeeld dat
zij recent was gedagvaard en heeft haar de mogelijkheid geboden een
betalingsregeling te treffen met als gevolg dat de dagvaarding zou worden
ingetrokken. W heeft tevens medegedeeld dat indien klaagster het niet
eens was met de vordering en zij dat niet eerder kenbaar had gemaakt, zij dat
eveneens bekend kon maken.
d) Bij vonnis van 10 februari 2017 is klaagster bij verstek veroordeeld tot
betaling van € 62,84 met de wettelijke rente en is klaagster tot betaling van de
proceskosten veroordeeld.
e) Bij exploot van 7 maart 2016 is het vonnis aan klaagster betekend met bevel
aan de inhoud daarvan te voldoen, met aanzegging dat bij niet tijdige of
behoorlijke voldoening het vonnis verder zou worden tenuitvoergelegd.
f) Bij brief van 7 maart 2016 heeft de gemachtigde van klaagster bij W
bezwaar gemaakt tegen het gevorderde bedrag.
g) Bij exploot van 22 juni 2016 is ten laste van klaagster beslag gelegd onder de
belastingdienst. Het van het beslag opgemaakte proces-verbaal is dezelfde
dag aan klaagster betekend.
h) Bij brief van 26 januari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster
medegedeeld opdracht te hebben gekregen beslag te leggen op de auto van klaagster
en haar voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld de openstaande vordering te voldoen.
i) Bij brief van 31 januari 2016 (lees: 2017) heeft klaagster een klacht ingediend
bij de gerechtsdeurwaarder en bezwaar gemaakt tegen de genomen en
aangekondigde executiemaatregelen.
j) Bij brief van 2 februari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster
aangekondigd dat haar kenteken werd opgenomen in het bestand van Debtscan.
k) Op 6 februari 2016 heeft klaagster een email verzonden naar de
gerechtsdeurwaarder waarop door de gerechtsdeurwaarder op 8 februari 2016 is
gereageerd.
4. De oorspronkelijke klacht
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze ten onrechte een procedure is
gestart tegen haar. Klaagster heeft van het incassobureau W een brief
ontvangen waarin een bedrijf een bedrag van haar vordert van € 21,90. Klaagster
heeft niets bij dat bedrijf besteld, maar omdat het bedrag is verhoogd met
incassokosten heeft klaagster het bedrag op 11 november 2015 voldaan. Op 27
november 2015 ontvangt klaagster van W een brief met het verzoek een
betalingsregeling te treffen terwijl zij de nota reeds heeft voldaan. Klaagster heeft bij
W bezwaar gemaakt. De gerechtsdeurwaarder stuurt achteraf een proces verbaal van beslag zonder dat klaagster daarover geïnformeerd is. Ook is klaagster op
26 januari 2017 een onterechte aankondiging van het nemen van executiemaatregelen
verzonden. Tegen het beslag is bezwaar gemaakt bij de gerechtsdeurwaarder. Daarna
heeft klaagster een aankondiging van de gerechtsdeurwaarder ontvangen. Er komt
maar geen eind aan terwijl klaagster de onterechte incasso al had voldaan.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.1 De gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd
gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding,
zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd
met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen
of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurvaarder, waarnemend
gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeunvaarder of kandidaat
gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de
gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit
artikel oplevert.
4.2 In het tuchtrecht dient het handelen van de gerechtsdeurwaarder te worden
beoordeeld. Anders dan klaagster meent is het niet de gerechtsdeurwaarder die de
procedure tegen klaagster is gestart. De dagvaarding is uitgebracht op verzoek van
D , de eigenaar van de vordering op klaagster. D heeft
W ingeschakeld om de vordering te incasseren. W heeft de
gerechtsdeurwaarder ingeschakeld om een afschrift van de dagvaarding aan klaagster
te betekenen. Het betrof hier volgens de gerechtsdeurwaarder een losse opdracht
hetgeen betekent dat de gerechtsdeurwaarder na het verrichten van de
ambtshandeling de stukken retourneert (aan zijn opdrachtgever W) die het
dossier verder inhoudelijk behandelt.
4.3 Uit de stukken blijkt dat een aantal van de door klaagster vermelde bezwaren
handelingen van W betreffen. De betaling is door klaagster gedaan aan
W die, omdat zij de betaling van klaagster bij gebreke aan gegevens niet aan
het dossier van klaagster kon koppelen, de gerechtsdeurwaarder opdracht heeft
gegeven om klaagster te dagvaarden. Het is ook W die de brief aan klaagster
heeft geschreven met het verzoek om een betalingsregeling. Dit betreft handelingen
in het dossier waarmee de gerechtsdeurwaarder, behoudens het uitvoeren van een
ambtshandeling die hij volgens de wet verplicht moet uitvoeren, geen bemoeienis
heeft gehad. De gerechtsdeurwaarder valt niets te verwijten en het handelen van
W valt niet onder het in de Gerechtsdeurwaarderswet geregelde tuchtrecht
4.4 Klaagster had een groot deel van de inmiddels gemaakte kosten kunnen
voorkomen door te reageren op de brief van W van 27 november 2015.
Bijvoorbeeld door het bij de klacht overgelegde betalingsbewijs aan W toe te
sturen met de mededeling dat de vordering al voor het uitbrengen van de dagvaarding was voldaan. Klaagster had dit ook op de zitting van 13 januari 2016 naar voren
kunnen brengen. Om haar moverende redenen heeft klaagster dit niet gedaan. De
gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het betaalbewijs eerst op 8 februari 2016
door W is ontvangen. Toen was een deel van de kosten reeds gemaakt en die
komen helaas voor rekening van klaagster.
4.5 Aangezien klaagster het verschuldigde bedrag niet wenste te betalen is de
gerechtsdeurwaarder door W verzocht het vonnis verder te executeren. Het
verwijt dat klaagster niet op de hoogte is gesteld van het beslag onder derden faalt
reeds omdat in het exploot waarbij het vonnis aan klaagster is betekend zij duidelijk
wordt gewezen op de gevolgen van het niet voldoen aan het in het exploot gegeven bevel tot betaling. De gerechtsdeurwaarder heeft hierin een wettelijke plicht en
indien klaagster het hiermee niet eens is dient zij zich te wenden tot de
executierechter.
5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.
6. De gronden van het verzet
6.1 In verzet heeft de gemachtigde van klaagster aangevoerd dat klaagster een onbestaande vordering op 11 november 2015 met duidelijke vermelding van haar naam heeft betaald aan Stichting Derdengelden W te of Stichting Derdengelden W te op rekeningnummer .
Op 16 november 2015 is een dagvaarding aan klaagster betekend door de gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende aan te , verbonden aan W. W en gerechtsdeurwaarders zijn samen verbonden in Stichting Derdengelden . De gerechtsdeurwaarder had moeten weten dat de betaling voldaan is.
Klaagster heeft niet geweigerd een betalingsbewijs aan W te overleggen. Incassobedrijf W heeft namelijk zelf een betalingsbewijs. Klaagster heeft telefonisch doorgegeven dat zij op 11 november 2015 had betaald. De gerechtsdeurwaarder had de zaak moeten opschorten omdat hij wist dat de vordering voldaan was. De gerechtsdeurwaarder is in gebreke gebleven door het niet controleren van de feitelijke vordering.
W is een zusterbedrijf van D . gerechtsdeurwaarders is partner van W en heeft de procedure goedgekeurd. gerechtsdeurwaarders is gevestigd op zes minuten afstand van W en D met een gezamenlijk rekeningnummer bij Stichting Derdengelden . Dit is een misleidende constructie, die veroorzaakt dat consumenten niet kunnen reageren. Klaagster heeft op 7 maart 2016 wel bezwaar gemaakt tegen de vordering bij W . Zij heeft toen een betalingsbewijs meegestuurd. W heeft hierop nooit gereageerd. Daarnaast heeft klaagster een betalingsbewijs gestuurd aan gerechtsdeurwaarders op 31 januari 2017.
Gelet op een constructie van meerdere incassobedrijven die allemaal op hun beurt van de een naar de ander verwezen, twijfelde de schuldenaar op redelijke gronden tegen wie hij een bezwaar moet indienen en aan wie de betaling moet geschieden.
K, opdrachtgever, is gevestigd aan de te en staat niet ingeschreven bij Kamer van Koophandel. Een feitelijk niet bestaand bedrijf maakt een factuur van een niet bestaande opdracht en geeft dit door als factuur aan . Op dit moment staat op het adres van onder KvK nummer als hoofdvestiging met nog zes online bedrijven namelijk H , V , K, , O, en W. B.V. is de invorderaar van B.V. h.o.d.n. en rechtsvoorloper van D, gevestigd te . D is eiseres in de dagvaarding. W is gemachtigde van en deze heeft de opdracht overgenomen van zusterbedrijf D en is gevestigd aan hetzelfde adres als D.
Stichting Derdengelden is gevestigd aan te en is opgericht om betalingen te innen ten behoeve van W. De gerechtsdeurwaarder stelt niet te weten van de gedane betaling aan W omdat het dossiernummer ontbrak. Het dossiernummer is gekoppeld aan de naam van betaler. Wanneer het dossiernummer niet vermeld staat maar alleen de naam dan kan men ook achterhalen wie de persoon achter betaling is. Dat was duidelijk klaagster, , de naam die bij haar rekeningnummer vermeld stond.
Het betalingsbewijs is door klaagster gestuurd naar zowel W op 7 maart 2016 als naar op 31januari 2017 met het verzoek het derdenbeslag in te trekken. Op deze twee bezwaarschriften heeft klaagster nooit antwoord gekregen.
De gerechtsdeurwaarder heeft tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door niet te controleren of de feiten juist waren. Klaagster heeft namelijk geen overeenkomst gesloten met , overgenomen door , uitbesteed aan D . Er is sprake van misleidende handelspraktijken. De gerechtsdeurwaarder heeft bij de betekening van het exploot kunnen weten dat het om misleidende handelspraktijken gaat. Ook op internet staan veel klachten over deze constructie van bedrijven. Klaagster eist terugbetaling van de ten onrechte betaalde bedragen en een schadevergoeding.
6.2 Het verzet van klaagster is ter zitting behandeld. Als gevolg daarvan heeft de kamer bij tussenbeslissing van 25 juni 2018 de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld om de kamer te informeren over de derdengeldrekening met nummer ten name van Stichting derdengelden .
6.3 Naar aanleiding van de in de tussenbeslissing van 25 juni 2018 gestelde vragen heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder op 25 juni 2018 – samengevat – als volgt bericht. De vraagstelling lijkt te zijn gebaseerd op de aanname van de kamer dat klaagster haar betaling van 11 november 2015 heeft gedaan op rekening van de Stichting. Klaagster heeft zelf in haar klaagschrift aangegeven dat zij op 11 november 2015 heeft betaald aan W . Dit blijkt ook uit de print screen van die betaling. Ook uit de door klaagster overgelegde brief van 27 november 2015 van W blijkt dat het door klaagster gebruikte rekeningnummer een bankrekening van W is. De gemachtigde van klaagster schrijft in haar brief van 31 januari 2017: mevrouw heeft niets besteld maar heeft de nota inclusief incassokosten betaald op 11 november 2015 aan W. Klaagster heeft haar stellingen dat zij aan W heeft betaald in het te laat ingediende aanvullende verzetschrift zonder enige onderbouwing of toelichting en zonder dat ter zake ook maar het minste bewijs werd overgelegd, gewijzigd in de stelling: klaagster heeft op 11 november 2015 met duidelijke vermelding van haar naam
, betaald aan Stichting Derdengelden , te of Stichting Derdengelden , te , KvK .
De kamer heeft, ondanks de eerdere erkenning door klaagster en ondanks de voorliggende bewijsstukken dat aan W is betaald, kennelijk voor juist aangenomen dat aan de Stichting werd betaald, zonder enig bewijs daarvoor. Uit de bijgevoegde verklaring van W van 25 juni 2018 blijkt dat bankrekening met nummer een bankrekening is die aan W toebehoort en ook al in 2015 toebehoorde, alsmede dat deze bankrekening nimmer verbonden is geweest aan de Stichting. De Stichting is in 2011 opgericht met als doel om de gelden te beheren die door het kantoor van de deurwaarder ten behoeve van haar grootste opdrachtgever (W) werden ontvangen. Na een informele discussie met het Bureau Financieel Toezicht medio augustus 2012 over de vraag of met de Stichting werd voldaan aan het bepaalde in artikel 19 Gerechtsdeurwaarderswet, heeft het deurwaarderskantoor er voor gekozen om de Stichting niet meer te gebruiken voor het doel waarvoor die was opgericht en heeft het deurwaarderskantoor ten behoeve van W (als ook voor een aantal andere grote opdrachtgevers) een aparte kwaliteitstekening geopend. De Stichting is sindsdien in onbruik geraakt.
6.4 De gemachtigde van klaagster is vervolgens in de gelegenheid gesteld te reageren op de stellingen van de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder. De gemachtigde heeft op 14 augustus 2018 bericht. Nu de gestelde vragen in de tussenbeslissing betrekking hebben op de vraag op welke rekening is betaald en aan wie die rekening toebehoorde zullen de stellingen die verder zijn aangevoerd door de gemachtigde van klaagster in dit stadium van de procedure buiten beschouwing worden gelaten, aangezien klaagster die stellingen reeds bij de gronden van het verzet had moeten aanvoeren.
De gemachtigde van klaagster heeft voorzover relevant het volgende aangevoerd.
Het antwoord op de vraag of zowel W als gerechtsdeurwaarders de betaling konden inzien luidt volmondig ja. De natuurlijke personen die zeggenschap hadden over de derdengeld rekening zijn en van D/W en de gerechtsdeurwaarders van . De gerechtsdeurwaarder had dus zelf kunnen concluderen dat op 11 november 2015 was betaald. De verklaring van 25 juni 2018 van , door de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder in het geding gebracht, waarin wordt gesteld dat de gerechtsdeurwaarders van geen enkele invloed hebben op de ontvangsten en/of verwerking en/of retournering van gelden die op deze rekening aanwezig zijn, is een leugen, aldus de gemachtigde van klaagster.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 Aan de orde is de vraag of de voorzitter bij de beoordeling van de klacht in de beslissing van 24 oktober 2017 de juiste maatstaf heeft toegepast.
7.2 Die vraag spitst zich toe op de beantwoording van de vraag of klaagster heeft betaald op een rekening die tevens toebehoort aan de gerechtsdeurwaarder. Indien dat het geval zou zijn dan zou dat hebben moeten leiden tot een andere afweging door de voorzitter. Door de gerechtsdeurwaarder is een verklaring van 25 juni 2018 van , directeur van W in het geding gebracht waaruit blijkt dat de rekening ten name staat van W en dat deze rekening op geen enkele wijze gekoppeld is of is geweest aan de Stichting Beheer Derdengelden . De stichting oefent, zoals gesteld in de verklaring van 25 juni 2018, sedert medio 2012 geen activiteiten meer uit en er zijn in deze stichting geen rekeningen meer gekoppeld en/of actief. Klaagster heeft gesteld dat dit anders is, maar heeft dit niet nader onderbouwd. De kamer gaat er daarom van uit dat klaagster heeft betaald aan W. Dat betekent dat de gerechtsdeurwaarder geen kennis kon hebben van de betaling van de vordering door klaagster.
7.3 Ook de overige gronden van het verzet slagen niet. De gerechtsdeurwaarder kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat W de betaling van klaagster niet heeft kunnen traceren. Evenmin kan de gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk worden gehouden voor een constructie van bedrijven die onderling verweven zijn. Dit zijn zaken die in het voortraject spelen en waarmee de gerechtsdeurwaarder in beginsel geen bemoeienis heeft.
7.4 Het verzet kan naar het oordeel van de kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de kamer zich verenigt. De kamer acht de beslissing van de voorzitter daarom juist.
7.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. E. Diepraam en mr. J.M. Wisseborn, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.