ECLI:NL:TGDKG:2018:206 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 632623

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:206
Datum uitspraak: 31-07-2018
Datum publicatie: 21-02-2019
Zaaknummer(s): 632623
Onderwerp: Incassotraject
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Nieuwe klachten in verzet kunnen niet worden getoetst. In tuchtrecht geen plaats om te toetsen of verjaringsregels vordering juist zijn toegepast.

Beslissing van 31 juli 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 11 juli 2017 met zaaknummer C/13/619884 / DW RK 16/1304 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/632623 / DW RK 17/735 ingesteld door:

,

wonende te ,

klager,

tegen:

,

gerechtsdeurwaarder te ,

beklaagde,

gemachtigde:

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 6 december 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 30 december 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 11 juli 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 11 juli 2017. Bij e-mail van 15 juli 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 juni 2018 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 31 juli 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

de gerechtsdeurwaarder is belast met de inning van een restantbedrag dat verschuldigd is uit hoofde van een akte van een geldlening van 6 november 2003 waaraan een hypotheek is (was) verbonden en een vonnis van 6 september 2016 van de kantonrechter te Amsterdam ten laste van klager.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte

loonbeslag heeft gelegd, omdat de vordering al was verjaard. Het loonbeslag betreft woekerpolissen van de , geen hypothecaire lening.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de

Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak

onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van

gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Bij het

onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak

van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:

3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de

tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het

samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Nu de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het dossier

van klager onder haar verantwoordelijkheid valt, wordt zij als beklaagde aangemerkt.

Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin

van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Daarvan is geen sprake. Het is niet aan de tuchtrechter om zich uit te laten over

de verjaring van een vordering. Klager dient zich hiervoor te wenden tot de gewone rechter.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager het volgende aangevoerd.

1. De gerechtsdeurwaarder heeft geen rekening gehouden met het bepaalde in artikel 324 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv) waaruit blijkt dat er een verjaringstermijn voor restschulden van vijf jaar is. De gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte artikel 323 lid 3 Rv toegepast aangezien het een restschuld betreft zonder een onroerende zaak als onderpand. De onduidelijke/ongeldige vorderingen betreffen woekerpolissen van en .

2. De hypotheekakte die zich bij de stukken bevindt betreft niet het origineel. De authenticiteit staat daarom ter discussie. De gerechtsdeurwaarder moet het originele exemplaar kunnen overleggen. Dit is geregeld in artikel 15 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

3. Telefonisch is aan klager doorgegeven dat er sprake was van een verjaringstermijn van twintig jaar. Dit was niet juist. Er is wrijving ontstaan in de behandeling van en communicatie met klager. Een incassobureau (de kamer begrijpt: de gerechtsdeurwaarder) dient cliënten juist en zorgvuldig te informeren.

4. Klager handhaaft zijn standpunt dat het loonbeslag ten onrechte is gelegd omdat de gerechtsdeurwaarder niet juist is omgegaan met informatie.

5. Klager heeft bij e-mail gevoerde correspondentie met de gerechtsdeurwaarder overgelegd en verzocht deze stukken bij het verzet te voegen. Hieruit blijkt dat klager twijfelt aan het betekenen van de dagvaarding, dat hij van mening is dat de dagvaarding niet juist is en dat hij geen originele bescheiden kan krijgen van de gerechtsdeurwaarder.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Aan de orde is de vraag of de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en of de bestreden beslissing in stand kan blijven.

7.2 Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan daarom niet worden ontvangen in zijn eerst in verzet aangevoerde klachten onder 2 en 5.

7.3 Hoewel de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder ter zitting heeft erkend dat klager gelijk heeft dat de verjaringstermijn van de restschuld inderdaad vijf jaar bedraagt, betekent dat nog niet dat de klacht gegrond is. Het tuchtrecht biedt voor de beoordeling van een klacht over de toepassing van het materiële recht geen ruimte. Daarvoor dient klager zich tot de gewone rechter te richten. Bovendien stelt de gemachtigde, dat de verjaring voor die vordering volgens zijn opdrachtgever was gestuit. De gerechtsdeurwaarder heeft op dat punt niet meer dan een marginale toets te verrichten.

De door klager in verzet aangevoerde gronden werpen naar het oordeel van de kamer daarom geen nieuw licht op de klacht waarop door de voorzitter is beslist. De kamer acht de beslissing van de voorzitter juist, zodat het verzet ongegrond dient te worden verklaard.

7.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend voorzitter, mr. E. Diepraam en mr. J.M. Wisseborn, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 juli 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.