ECLI:NL:TGDKG:2018:204 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 17-775

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:204
Datum uitspraak: 12-01-2018
Datum publicatie: 02-02-2018
Zaaknummer(s): 17-775
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond Beslagvrije voet: gerechtsdeurwaarder is passief bij vaststellen BVV: elk jaar huurverhoging en zorgpremie. 

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 januari 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 18 juli 2017 met zaaknummer C/13/618505 / DW RK 16/1220 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/633346 / DW RK 17/775 ingesteld door:

,

wonende te ,

klager,

tegen:

mr. ,

gerechtsdeurwaarder te ,

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 11 november 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 25 november 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 18 juli 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 18 juli 2017. Bij brief, ingekomen op 31 juli 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 november 2017 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 12 januari 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a) Een aan de gerechtsdeurwaarder toegevoegde kandidaat heeft bij exploot van 17 april 2014 ten laste van klager beslag gelegd onder de SVB op de uitkering

van klager met toepassing van een beslagvrije voet van € 217,25 per maand.

b) Bij email van 23 april 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder klager uitleg verschaft over de totstandkoming van de beslagvrije voet en heeft klager verzocht gegevens toe te sturen aan de hand van een door klager in te vullen formulier.

c) Klager heeft op 25 juni 2014 bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde beslagvrije voet en heeft aan de gerechtsdeurwaarder op 26 juni 2014 gegevens toegezonden aan de hand waarvan de beslagvrije voet door de gerechtsdeunvaarder opnieuw is berekend en na vermindering van andere inkomsten heeft vastgesteld op € 549,85 per maand. Dit is op 27 juni 2014 aan klager medegedeeld.

d) Tegen de vastgestelde beslagvrije voet heeft klager opnieuw bezwaar gemaakt op 30 juni 2014 en 2 juli 2014 welk bezwaar door de gerechtsdeurwaarder op

4 juli 2014 is weerlegd.

e) Naar aanleiding van een verzoek van de gemeente B  in het kader van een schuldhulpverleningstraject voor klager heeft de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet voor het beslag onder de SVB nader bepaald op € 609,15.

f) Op 24 oktober 2016 heeft klager op verzoek van de gerechtsdeurwaarder informatie verstrekt over zijn inkomsten en uitgaven. Na ontvangst van

stukken heeft de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet opnieuw berekend en vastgesteld op € 904,70. Dit is op 1 november 2016 aan klager en de SVB

medegedeeld.

g) Op 4 november 2016 heeft klager verzocht om terugbetaling van teveel ingehouden bedragen. Op 10 november 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder

het teveel ingehouden bedrag van € 454,11 aan klager terugbetaald.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager heeft de gerechtsdeurwaarder verweten dat om de beslagvrije voet veilig te stellen steeds door hem moet worden gestreden, terwijl de gerechtsdeurwaarder de wettelijke verplichting heeft te waarborgen dat het beslag niet te ruim wordt gelegd. De gerechtsdeurwaarder moet daarbij zorgvuldig te werk gaan en er voor zorgen dat hij beschikt over de informatie die nodig is om de beslagvrije voet door actualisering van de informatie, vast te stellen. Het beslag op het inkomen van klager vindt plaats sinds februari 2014. Klager heeft slechts eenmaal, op eigen verzoek, een overzicht gekregen van zijn restschuld. Klager kan dus niet controleren of de maandelijks ingehouden bedragen juist worden besteed. Elk jaar vindt er bijstelling plaats van de huur en de zorgpremies. De gerechtsdeurwaarder speelt daar een passieve rol in terwijl dit actief dan wel proactief zou moeten zijn. Contact met de uitkeringsinstanties leerde klager dat de beslaglegger bij voortduring werd geïnformeerd over de veranderingen. Toen klager de beslaglegger daarover benaderde werd hem gevraagd of hij bewijsmateriaal wilde toezenden. Klager vindt dit onzorgvuldig. De communicatie met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder verloopt moeizaam, arrogant, onvriendelijk en er is geen enkele vorm van respect.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak

onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers daarvan kunnen als beklaagden worden aangemerkt. De klacht is gericht tegen B  . Dat is de naam van het gerechtsdeurwaarderskantoor waar de dossiers van klager tot 1 oktober 2014 in behandeling waren. Vanaf die datum zijn de dossiers in

behandeling bij K te     waaraan de in aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarder verbonden is. Nu de klacht de algemene

werkwijze bij de beslagvrije voet aan de orde stelt wordt hij als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een

tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van de beslagvrije voet geldt -voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang- dat de schuldenaar desgevraagd verplicht is zijn inkomsten aan de gerechtsdeurwaarder op te geven en bij het leggen van het beslag de  gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd verplicht is aan de schuldenaar op te geven hoeveel zijn beslagvrije voet bedraagt (art. 475g lid 1 Rv). De gerechtsdeurwaarder gaat daarbij af op de op dat moment bij hem bekende informatie. De beslaglegger dient, nadat de reden daartoe is aangetoond, rekening te houden met wijziging van omstandigheden die de beslagvrije voet verhogen. De beslagvrije voet moet dan opnieuw worden berekend en met terugwerkende kracht worden aangepast (art. 475d, lid 7 Rv). De terugwerkende kracht geldt ook in gevallen dat de beslagvrije voet van aanvang af niet juist is vastgesteld door onbekendheid bij de gerechtsdeurwaarder. Als deze onbekendheid evenwel te wijten is aan (toerekenbaar) onjuiste of onvolledige inlichtingen van de zijde van de beslagene, bestaat voor een wijziging met terugwerkende kracht geen aanleiding (kamerstukken II 2007-2008, 24 515, nr. 138, p. 3-41).

4.3 De voorzitter overweegt dat uit dit systeem volgt dat een juiste berekening in hoge mate afhankelijk is van informatie die door de schuldenaar moet worden

verstrekt. Die informatie is niet altijd vrij opvraagbaar bij derden of niet opgenomen in beschikbare registratiesystemen als de BRP en de polis administratie. Veel

schuldenaren zijn zich helaas in beperkte mate bewust van de aspecten die van invloed zijn op de voor hen van toepassing zijnde beslagvrije voet. Zelfs met een

proactieve gerechtsdeurwaarder is niet alle informatie beschikbaar die nodig is om de beslagvrije voet opnieuw te berekenen. Als om aanpassing van de vastgestelde beslagvrije voet wordt verzocht, ligt het op de weg van degene die dit verzoekt informatie te verschaffen op grond waarvan de beslagvrije voet kan worden aangepast. De beslagvrije voet kan eerst op de juiste manier worden berekend op het moment dat de gerechtsdeurwaarder de beschikking heeft over deze informatie.

4.4 Het is dus niet onzorgvuldig van de gerechtsdeurwaarder om informatie aan klager te vragen. Voor aanpassing van de beslagvrije voet is meer nodig dan alleen de door uitkeringsinstanties gegeven informatie. Uit de hiervoor onder 1 a tot en met g vermelde feiten blijkt dat de gerechtsdeurwaarder telkens wanneer daarom werd verzocht heeft gereageerd op correspondentie van klager. De beslagvrije voet is op grond daarvan verscheidene keren aangepast. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.5 Dat de communicatie met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder moeizaam verloopt is niet gebleken. Concrete voorbeelden van de arrogante onvriendelijk

behandeling die klager ten deel is gevallen ontbreken. Op deze punten kan geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen worden vastgesteld.

5 . 2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder de geïncasseerde bedragen vooral heeft doen toekomen aan zichzelf en daardoor is er weinig gesaneerd van zijn schuld. De gerechtsdeurwaarder vertaalt zijn zorgplicht in passiviteit en omgekeerde bewijslast. Zo moet klager zelf elk jaar opnieuw de zorgpremie en huurverhoging aan de gerechtsdeurwaarder melden in verband met de vaststelling van de beslagvrije voet, in plaats van de gerechtsdeurwaarder. Een medewerker van de gerechtsdeurwaarder heeft klager niet fatsoenlijk te woord gestaan toen klager hem de les las.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De door klager in verzet aangevoerde gronden werpen naar het oordeel van de Kamer daarom geen nieuw licht op de klacht waarop door de voorzitter is beslist. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist, zodat het verzet, ongegrond dient te worden verklaard.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. E. Diepraam en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.