ECLI:NL:TGDKG:2018:203 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 17-774
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2018:203 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-01-2018 |
Datum publicatie: | 02-02-2018 |
Zaaknummer(s): | 17-774 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | verzet ongegrond niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder beslag heeft willen leggen op privégoederen ipv op de VOF |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 12 januari 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 18 juli 2017 met zaaknummer C/13/618734 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/633344 / DW RK 17/774 ingesteld door:
,
wonende te ,
klaagster,
tegen:
,
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te ,
beklaagde,
gemachtigde: .
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 16 november 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 9 december 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 18 juli 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 18 juli 2017. Bij brief, ingekomen op 28 juli 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 november 2017, alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 12 januari 2018.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- Bij vonnis van 8 juli 2015 is de vennootschap onder firma (VOF) B veroordeeld tot nakoming van een bindend advies tot betaling aan R B.V. van een bedrag van € vermeerderd met de wettelijke handelsrente, de buitengerechtelijke kosten en de kosten van het geding;
- Op 23 juli 2015 is dit vonnis aan klaagster als vennoot betekend;
- - In hoger beroep hebben partijen een overeenkomst gesloten welke
overeenkomst is vastgelegd in het door het gerechtshof Den Haag van de
zitting van 28 januari 2016 opgemaakte proces-verbaal;
- De gerechtsdeurwaarder heeft op 2 mei 2016 de opdracht gekregen over te
gaan van het vonnis in eerste aanleg. Op 25 mei 2016 heeft de
gerechtsdeurwaarder een hernieuwd bevel aan VOF B betekend;
- Bij vonnis in kort geding van 17 oktober 2016 is de tenuitvoerlegging van het
vonnis van 8 juli 2015 geschorst behoudens voor zover de tenuitvoerlegging
ziet op het incasseren van de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van €
, de wettelijke handelsrente die B is verschuldigd omdat
niet het gehele bedrag binnen veertien dagen na vonniswijziging is voldaan,
als ook de gemaakte executiekosten;
- Op 28 oktober 2016 is het kort geding vonnis betekend met aanzegging
beslag op de roerende zaken van de VOF.
4. De oorspronkelijke klacht
Klaagster beklaagt zich er -samengevat- over dat zij bedragen heeft betaald, terwijl
de VOF aansprakelijk was. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder onjuiste
bedragen gehanteerd en gedreigd met beslaglegging waardoor zij bedragen heeft
moeten betalen die niet verschuldigd waren.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn
gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd
gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd
in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde
opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in
strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig
handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter
beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk
verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Nu uit het klachtenformulier niet blijkt tegen welke gerechtsdeurwaarder de
klacht zich richt en dit ook niet uit het verweerschrift blijkt, zullen de
gerechtsdeurwaarders van het kantoor als beklaagden worden
aangemerkt.
4.3 De klacht betreft een executiegeschil waarover de voorzitter niet bevoegd is
inhoudelijk te oordelen. Er kan slechts marginaal worden getoetst of in dit geval
tuchtrechtelijke laakbare handelingen zijn verricht. Gebleken is dat de
gerechtsdeurwaarder uit hoofde van zijn ministerieplicht executiemaatregelen heeft
getroffen. Zo blijkt uit het kort gedingvonnis van 17 oktober 2016 dat de
gerechtsdeurwaarder executiemaatregelen mocht treffen tot een bepaald bedrag, dat
in het kort geding vonnis is vastgesteld. Klaagster stelt dat zij doordat de
gerechtsdeurwaarder dreigde met beslaglegging is gedwongen onjuiste bedragen
te betalen. Klaagster heeft zich in de procedure laten bijstaan door een advocaat. Tot
deze had zij zich kunnen wenden om de inhoudelijke merites van de zaak te
beoordelen en eventueel nodige maatregelen te treffen. Na marginale toetsing komt
de voorzitter tot het oordeel dat van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de
gerechtsdeurwaarder niet is gebleken.
5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.
6. De gronden van het verzet
In verzet heeft klaagster aangevoerd dat de VOF B geen gelden onder zich had. De gerechtsdeurwaarder hield vol dat klaagster privé moest betalen, omdat zij als vennoot aansprakelijk was. Als er niet betaald zou worden zou er beslag worden gelegd op haar huisraad en onroerend goed. Klaagster heeft daarom met veel moeite de vordering voldaan. De gerechtsdeurwaarder heeft verzuimd klaagster er op te wijzen dat de VOF aansprakelijk was. Er is nooit gevraagd of de VOF nog middelen had. De bedragen die zijn gevorderd zijn niet juist. Op 28 juli 2016 is beslag gelegd op de privé bankrekening van klaagster. Ook op 28 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder weer gedreigd met beslaglegging op klaagsters privé goederen, zoals huisraad en de auto.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer merkt nog op dat uit de overgelegde stukken is gebleken dat er geen beslag is gelegd op privé goederen van klaagster. De gerechtsdeurwaarder heeft evenmin beslag gelegd op de privé bankrekening van klaagster. Er is slechts een poging gedaan beslag te leggen op een eventueel bestaande bankrekening van de VOF. Namens de gerechtsdeurwaarder is ontkend dat er is gedreigd met beslaglegging op de privé goederen van klaagster. Nu klaagster dat verder niet heeft aangetoond, kan deze stelling niet worden beoordeeld. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter (daarom) juist en de door klaagster aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.
7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. E. Diepraam en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.