ECLI:NL:TGDKG:2018:201 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 16-1110

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:201
Datum uitspraak: 12-01-2018
Datum publicatie: 02-02-2018
Zaaknummer(s): 16-1110
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet: ogg Beslagvrije voet

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 januari 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 20 september 2016 met zaaknummer C/13/609479 DW RK 16/576 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/616872 / DW RK 16/1110 ingesteld door:

,

wonende te,

klaagster,

tegen:

,

gerechtsdeurwaarder te ,

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 8 juni 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 5 juli 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 20 september 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 20 september 2016. Bij brief, ingekomen op 27 september 2016, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft uitstel van de behandeling van het verzetschrift verzocht omdat zij niet tijdig een gemachtigde kon vinden. Dit uitstel is haar niet verleend. Klaagster is niet ter zitting verschenen. De gerechtsdeurwaarder heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 november 2017. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 12 januari 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

De gerechtsdeurwaarder heeft beslag gelegd op de WIA uitkering van klaagster.

Op 22 juni 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder een nieuwe beslagvrije voet vastgesteld. Tevens heeft de gerechtsdeurwaarder aan klaagster meegedeeld dat uitgezocht zal worden hoeveel geld er terug betaald zal worden.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich erover dat gedurende lange tijd een te lage beslagvrije voet is vastgesteld. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder verzocht terug te betalen vanaf januari 2016, hetgeen de gerechtsdeurwaarder heeft geweigerd, omdat de ontvangen bedragen waren afgedragen aan de beslagleggers.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Ingevolge het daartoe bepaalde in de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen slechts

klachten worden ingediend tegen gerechtsdeurwaarders (waaronder mede worden

begrepen waarnemend-, toegevoegd- en kandidaat-gerechtsdeurwaarders). Klachten

tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor of haar medewerkers dienen daarbij te worden

geacht te zijn gericht tegen gerechtsdeurwaarders, die voor dit kantoor c.q. de

medewerkers verantwoordelijk zijn. Nu de verweer voerende gerechtsdeurwaarder

heeft aangevoerd dat hij deze verantwoordelijkheid draagt, wordt deze gerechtsdeur-

waarder aangemerkt als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beschikking al

rekening gehouden.

4.2. Klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarder de verkeerde beslagvrije voet toepast.

Indien die stelling al juist zou zijn, betekent dat op zichzelf nog niet dat er sprake is

van tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder. Bijzondere

omstandigheden die dat anders zouden kunnen maken, zijn niet gesteld of gebleken.

Dit is des te meer aan de orde nu de gerechtsdeurwaarder is afgegaan op de op dat

moment bij hem bekende informatie, namelijk dat klaagster nog over

neveninkomsten zou kunnen beschikken. De eenmanszaak van klaagster stond en

staat immers nog steeds ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Indien klaagster

het thans niet eens is met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet, dient zij de

gerechtsdeurwaarder te voorzien van alle relevante informatie en daarbij te vragen de

beslagvrije voet aan te passen. Indien dit niet het gewenste resultaat oplevert kan zij

zich wenden tot de gewone rechter. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter om de

juistheid van het vastgestelde bedrag van de beslagvrije voet te beoordelen.

4.3. De voorzitter merkt nog op dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet

inmiddels heeft aangepast om de beslagvrije voet van klaagster te garanderen. Bij de

aanpassing speelt een rol hetgeen de Kamer heeft beslist in de zaak met kenmerk

146.2012. In die zaak heeft de Kamer geoordeeld dat terugbetaling door de

gerechtsdeurwaarder slechts mogelijk is voor wat betreft de gelden die hij nog onder

zich heeft. De gerechtsdeurwaarder is op grond van artikel 7 van de

administratieverordening gehouden om de door hem geïncasseerde gelden binnen één

tot twee weken na ontvangst aan zijn opdrachtgever door te betalen. Gelet op het

vorenstaande is het niet tuchtrechtelijk laakbaar dat de gerechtsdeurwaarder heeft

geweigerd de beslagvrije voet met terugwerkende kracht aan te passen.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat zij de gerechtsdeurwaarder destijds alles heeft aangeleverd wat nodig was, maar de gerechtsdeurwaarder wilde niet meewerken aan het toepassen van de beslagvrije voet. Eind 2015 is zij begonnen te klagen dat zij niet meer kon rondkomen van haar inkomen. Mede door verlaging van haar WIA uitkering is zij nog dieper in de problemen gekomen waardoor zij haar huur niet meer kan betalen en zij op straat is komen te staan. De gerechtsdeurwaarder is hiervoor aansprakelijk.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer merkt nog op dat hetgeen klaagster heeft aangevoerd over de verlaging van haar uitkering een feit is dat niet kan worden verweten aan de gerechtsdeurwaarder. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en de door klaagster aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. E. Diepraam en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.