ECLI:NL:TGDKG:2018:195 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 16-507

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:195
Datum uitspraak: 19-01-2018
Datum publicatie: 08-02-2018
Zaaknummer(s): 16-507
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslag op uitkering is niet opgeheven nadat de vordering was voldaan. Klaagster moest tweemaal rappelleren. Teveel geinde bedragen zijn aan uitkeringsinstantie terugbetaald en niet aan klaagster terwijl dit in het onderhavige geval voor de hand liggend zou zijn geweest. 

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 januari 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/608617 / DW RK 16/507 ingesteld door:

,

wonende te ,

klaagster,

tegen:

,

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te ,

beklaagde,

gemachtigde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 26 mei 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 23 juni 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 december 2017 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 19 januari 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

Op 8 januari 2014 is een verstekvonnis gewezen ten laste van klaagster. Dit vonnis is aan klaagster betekend op 30 januari 2014 met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen. Op 7 augustus 2015 is executoriaal beslag gelegd op de WIA-uitkering van

klaagster, welk beslag op 18 augustus 2015 aan klaagster is overbetekend. Het beslag had in verband met volledige betaling eind februari 2016 opgeheven moeten worden.

Op 2 mei 2016 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder en meegedeeld dat het loonbeslag al enkele maanden geleden opgeheven had moeten worden. Bij schrijven van 2 mei 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder het UWV bericht dat het beslag werd gestaakt en als opgeheven beschouwd diende te worden.   Op 11 mei 2016 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder waarbij zij te kennen gaf dat zij boos was over de gang van zaken, nu er teveel was ingehouden en zij lang op haar geld heeft moeten wachten. Op 11 mei 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder € 290,73 aan het UWV terugbetaald.

2. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder - samengevat -

a: dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte beslag heeft gelegd op haar uitkering;

b: dat de gerechtsdeurwaarder dit beslag heeft laten doorlopen nadat klaagster de volledige vordering had voldaan. Zij moest zelf de gerechtsdeurwaarder hierover inlichten en zorgen dat zij het geld terug kreeg van het UWV. Op 11 mei 2016 heeft zij gebeld met de gerechtsdeurwaarder en gevraagd waarom zij het teveel betaalde bedrag nog niet had terug gekregen. Tevens heeft zij op 11 mei 2016 schriftelijk geklaagd over de gang van zaken. Op 19 mei 2016 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder schriftelijk gevraagd waarom er niet is gereageerd op haar klacht en waarom de gerechtsdeurwaarder nog geen stappen heeft ondernomen om het teveel betaalde terug te betalen. Klaagster heeft een en ander zelf moeten regelen met het UWV. Zij is verbolgen over het feit dat de gerechtsdeurwaarder geen actie heeft ondernomen en zij alles zelf heeft moeten oplossen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft gesteld dat het juist is dat het beslag eind februari 2016 opgeheven had moeten worden. Dit is echter zo snel mogelijk rechtgezet door het beslag op te heffen en het teveel geïnde bedrag terug te betalen aan het UWV. Op 11 mei 2016 heeft de daadwerkelijke terugbetaling aan het UWV plaatsgevonden. Het is standaard dat teveel ontvangen bedragen aan de derde worden terug betaald, daarom is er niet rechtstreeks aan klaagster betaald. In die periode speelde een reorganisatie bij GGN, mede daardoor is een achterstand ontstaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 De klacht is ingediend tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor, hetgeen op grond van de wet niet mogelijk is. Een gerechtsdeurwaarderskantoor kan niet als beklaagde worden aangemerkt. Gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) wordt de aan het kantoor van GGN verbonden gerechtsdeurwaarder die heeft aangevoerd verantwoordelijk te zijn voor het dossier van klaagster als beklaagde aangemerkt.

4.2 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.3 Ten aanzien van de stelling van klaagster dat het beslag ten onrechte is gelegd overweegt de Kamer dat klaagster op 8 januari 2014 bij vonnis is veroordeeld tot betaling van een vordering en nadien heeft nagelaten de vordering vrijwillig te voldoen. Het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu klaagster op grond van artikel 3:276 BW met haar hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 Rv vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster.

4.4 De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door het beslag door te laten lopen hoewel al volledige betaling van de vordering had plaatsgevonden. Daarnaast acht de Kamer het laakbaar dat de gerechtsdeurwaarder heeft volstaan met terugbetaling aan het UWV, terwijl duidelijk was dat er door een fout van de gerechtsdeurwaarder teveel gelden waren geïnd en klaagster daardoor in acute financiële problemen was gekomen. De gerechtsdeurwaarder had zijn fout enigszins kunnen herstellen door direct aan klaagster de bedragen te voldoen. Terugbetaling (aan het UWV) heeft bovendien pas plaatsgevonden nadat klaagster op 11 mei 2016 telefonisch contact heeft opgenomen met de gerechtsdeurwaarder. Dit blijkt uit de telefoonnotitie die in het verweerschrift is opgenomen. Daarnaast heeft klaagster op 11 mei 2016 en op 19 mei 2016 de gerechtsdeurwaarder geschreven waarop niet is gereageerd door de gerechtsdeurwaarder. Met klaagster is de Kamer van oordeel dat de kans groot is dat het beslag nog langer had doorgelopen en de terugbetaling niet had plaatsgevonden indien klaagster niet zelf aan de bel had getrokken. De reden die ter zitting is gegeven voor de nalatigheid van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, dat er achterstanden in het werk zijn ontstaan door een reorganisatie bij het kantoor, maakt het verzuim niet verschoonbaar.

4.5 O p grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. De Kamer acht termen aanwezig de gerechtsdeurwaarder na te melden maatregel op te leggen. Bij het inzetten van een ingrijpend middel als beslaglegging op een periodieke uitkering mag van de gerechtsdeurwaarder uiterste zorgvuldigheid worden verwacht. Die zorgvuldigheid is hier niet in acht genomen.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart klachtonderdeel a ongegrond;

-       verklaart klachtonderdeel b gegrond;

-       legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel op tot betaling van een geldboete van

€ 500,00 met aanzegging dat de Kamer de ex artikel 43 lid 5 van de gerechtsdeurwaarderswet door haar te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de boete moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder zal mededelen.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, plaatsvervangend-voorzitter, mr. E. Diepraam en mr. J.N. Wisseborn, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.