ECLI:NL:TGDKG:2018:190 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 617880

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:190
Datum uitspraak: 19-06-2018
Datum publicatie: 04-02-2019
Zaaknummer(s): 617880
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: overbetekening te laat zonder geldige reden: klacht gegrond reageren op brieven buiten termijn van 14 dagen: klacht gegrond ten onrechte bankbeslag gelegd: klacht gegrond. Gerechtsdeurwaarder moet kosten daarvan aan klager vergoeden. maatregel van berisping

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 juni 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/617880 / DW RK 16/1165 ingesteld door:

gevestigd te

klager,

tegen:

beklaagde,

gemachtigde: .

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 1 november 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 18 januari 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 mei 2018 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager heeft meegedeeld niet ter zitting aanwezig te zijn. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 19 juni 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • De gerechtsdeurwaarder is belast met een vordering van B.V. ten laste van .
  • Bij exploot van 26 april 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd

onder de  ten laste van .

  • Bij exploot van 31 mei 2016 is het bankbeslag aan  overbetekend.
  • Bij brief van 29 juli 2016 heeft klager verzocht om een opgave van de

openstaande vordering. Hierop is door de gerechtsdeurwaarder niet

gereageerd.

  • Op 25 augustus 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder opnieuw beslag gelegd

onder de . ten laste van .

  • Op 26 augustus 2016 heeft klager een rappel verstuurd ten behoeve van beantwoording van zijn brief van 29 juli 2016.
  • Bij brief van 6 september 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder een specificatie

van de openstaande vordering aan klager verzonden.

  • Op 7 september 2016 heeft klager een klacht tegen de gerechtsdeurwaarder ingediend en tevens verzocht om vergoeding van kosten.
  • De gerechtsdeurwaarder heeft hier bij brief van 12 september 2016 op

gereageerd.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder - samengevat - dat de gerechtsdeurwaarder

a: het op 26 april 2016 gelegde bankbeslag eerst op 31 mei 2016 heeft overbetekend,

terwijl het beslag op dat moment reeds door de bank was afgehandeld;

b: niet heeft gereageerd op zijn brief van 29 juli 2016;

c: op 25 augustus 2016 ten onrechte bankbeslag heeft gelegd, waarvoor kosten in rekening zijn gebracht die niet terecht zijn.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder stelt zich op het standpunt dat hij tot de brief van 29 juli 2016 nimmer contact heeft gehad met de bewindvoerder, noch met de onder bewind gestelde. Pas negen maanden na het uitspreken van het bewind heeft de bewindvoerder voor het eerst van zich laten horen. Het is juist dat de betekening van het bankbeslag buiten de wettelijke termijn heeft plaatsgevonden. Dit is gebeurd door een interne omissie. Omdat betaling uitbleef, is een tweede maal bankbeslag gelegd. De brief van 29 juli 2016 is pas achteraf opgemerkt, na het rappel van klager kort na het leggen van het tweede bankbeslag. Op 6 september 2016 heeft klager een opgave ontvangen van de vordering. Ondanks dat klager had ingestemd met een oplossing, vroeg klager in zijn brief van 7 september om vergoeding van de kosten. Deze zijn in een brief van 12 september 2016 gedeeltelijk afgewezen.

Ter zitting heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder het volgende gesteld. In tegenstelling tot wat klager heeft aangevoerd, is er wel gereageerd op de brief van 7 september, namelijk op 12 september 2016. Het tweede bankbeslag is ten onrechte gelegd. Het had op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om de kosten van de bank ook te crediteren. Het is niet duidelijk waarom de betekening van het eerste bankbeslag buiten de termijn heeft plaatsgevonden.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft toegevoegd gerechtsdeurwaarder  zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat de overbetekening te laat heeft plaatsgevonden. Het niet naleven van een wettelijk voorschrift zonder dat daar enige verklaring voor is, is tuchtrechtelijk laakbaar.

4.3 De gerechtsdeurwaarder heeft gesteld dat het tweede beslag niet was gelegd indien de brief van 29 juli 2016 tijdig was opgemerkt. Naar het oordeel van de Kamer mag van de gerechtsdeurwaarder worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn, te weten 14 dagen, beantwoordt. De (tijdige) beantwoording van bovengenoemde brief is uitgebleven. Dit is eveneens tuchtrechtelijk laakbaar.

4.4 Ter zitting heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zich op het standpunt gesteld dat het op de weg van de gerechtsdeurwaarder had gelegen om ook de bankkosten (te weten € 100) aan de onder bewind gestelde te vergoeden. De Kamer gaat er van uit dat dit alsnog gebeurt.  

4.5 Conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is en daarom na te volgen maatregel wordt opgelegd.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klachten gegrond;

-       legt de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M. Nijenhuis en M.W. de Ruijter, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.