ECLI:NL:TGDKG:2018:160 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/625109 / DW RK 17/241

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:160
Datum uitspraak: 17-04-2018
Datum publicatie: 18-01-2019
Zaaknummer(s): C/13/625109 / DW RK 17/241
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 17 april 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 14 februari 2017 met zaaknummer C/13/608526 / DW RK 16/497 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/625109 / DW RK 17/241 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

[ ] en [ ],

gerechtsdeurwaarders te [ ] en [ ],

beklaagden,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 21 april 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen [ ] te [ ], thans [ ]. Bij verweerschrift, ingekomen op

29 juni 2016, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 14 februari 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mails, ingekomen op 25 februari 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft haar verzet aangevuld bij e-mails van 3 maart 2017 en 11 april 2017. Klaagster heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen en heeft hierbij verzocht om aanhouding van de behandeling. Het verzetschrift is desalniettemin behandeld ter openbare terechtzitting van 6 maart 2018 alwaar [ ] namens de gerechtsdeurwaarders is verschenen. Ter zitting is het aanhoudingsverzoek als te laat en onvoldoende gemotiveerd afgewezen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 17 april 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Sinds 2009 zijn de gerechtsdeurwaarders door meerdere opdrachtgevers, waaronder [ ], belast met de tenuitvoerlegging van drie ten nadele van klaagster gewezen vonnissen.

-           Bij beschikking van 27 mei 2014 is klaagster (kennelijk) niet-ontvankelijk in haar klacht verklaard.

-           Klaagster is onder bewind gesteld.

-                      In april 2016 zijn de gerechtsdeurwaarders door [ ] wederom belast met het incasseren van een vordering op klaagster.

-           Per e-mail van 15 april 2016 heeft klaagster wederom een klacht ingediend bij de gerechtsdeurwaarders. Bij brief van 19 april 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders daarop gereageerd.

4. De oorspronkelijke klacht

Naar de kamer begrijpt, beklaagt klaagster zich samengevat over het volgende. Allereerst verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarders dat deze niet voortvarend hebben gehandeld ter zake van een in 2002 gewezen alimentatievonnis. Daarnaast stelt klaagster zich op het standpunt dat door toedoen van de gerechtsdeurwaarders het vonnis inzake SNS is blijven liggen, althans de dagvaarding van de cliënt van mr. [ ]. Tot slot beklaagt zij zich erover dat de gerechtsdeurwaarders de aan haar toebedeelde auto in 2005 niet op haar naam hebben gezet.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. [ ] is de naam van een gerechtsdeurwaarderskantoor en een gerechtsdeurwaarderskantoor kan niet als beklaagde worden aangemerkt. Gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), worden de aan het kantoor verbonden en in de aanhef van deze beschikking vermelde gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2. Bij beschikking van 27 mei 2014 heeft de voorzitter van de Kamer – voor zover relevant – als volgt geoordeeld: “De Gerechtsdeurwaarderswet kent geen termijn waarbinnen een klacht moet worden ingediend, maar het Gerechtshof heeft beslist dat een termijn van drie jaar in een tuchtprocedure tegen een gerechtsdeurwaarder als redelijk wordt aanvaard. Deze termijn begint te lopen op de dag waarop de klaagster van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen. Klaagster heeft respectievelijk 9, 8 en 4 jaar, nadat zij kennis heeft genomen van het handelen van de gerechtsdeurwaarder, een klacht bij de Kamer ingediend en om die reden is klaagster daarin niet ontvankelijk. Hoewel klaagster niet met zoveel woorden rept over de huurzaak, heeft de gerechtsdeurwaarder in zijn verweer daarover een toelichting gegeven. Ook op dit punt is niet van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen gebleken.”

4.3. Naar het oordeel van de voorzitter komt de onderhavige klacht nagenoeg overeen met haar klacht uit 2014. Door klaagster zijn immers in het geheel geen (nieuwe) feiten en/of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een nieuwe situatie dan wel klacht, zodat ditmaal wél sprake is van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarders. Nu klaagster bovendien heeft nagelaten haar klacht te voorzien van enige onderbouwing en de gerechtsdeurwaarders de klacht bovendien gemotiveerd hebben weersproken, kan de klacht worden afgedaan middels verwijzing naar de onder punt 4.2 weergeven overweging van de voorzitter bij beschikking van 27 mei 2014. De klacht stuit hier dan ook op af.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

Klaagster is het niet eens met de beslissing van de voorzitter. Klaagster verwijst naar onrecht dat haar in de loop van de jaren is aangedaan. Klaagster voert aan dat zij vanwege allerlei rechterlijke dwalingen haar eigen huis is uitgezet en er financieel niet meer uitkomt.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. E. Diepraam en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.