ECLI:NL:TGDKG:2018:16 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 489.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:16
Datum uitspraak: 23-01-2018
Datum publicatie: 06-03-2018
Zaaknummer(s): 489.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht ongegrond. In reactie op algemene vragen (van zowel klager als de gerechtsdeurwaarder) heeft de kamer benadrukt dat het tuchtrecht, in het algemeen naar aanleiding van een concrete klacht, onderzoekt of een beroepsbeoefenaar in overeenstemming met de voor voor hem gestelde norm heeft gehandeld. In deze zaak ontbreekt de voorwaarde van een concrete klacht en kan klachtwaardig handelen niet worden vastgesteld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 3

Beslissing van 23 januari 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/608307 / DW RK 16/489 ingesteld door:

[ ] ,

gevestigd te [ ],

klaagster,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 20 mei 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 16 juni 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 november 2017. Zowel klaagster als de gerechtsdeurwaarder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 23 januari 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

Gerechtsdeurwaarder [ ] heeft op verzoek van klaagster op 11 april 2016 een proces-verbaal van constatering opgemaakt en een waarde toegekend aan de inboedel van voornoemde [ ]. De waarde van de inboedel is getaxeerd op nihil in geval er zal worden overgegaan tot executieverkoop. Beklaagde heeft kenbaar gemaakt dat hij desalniettemin executoriaal beslag wil leggen op de aldaar aanwezige inboedel.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich – naar de Kamer begrijpt – over de houding van de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van een reeds opgemaakte proces-verbaal van constatering door een collega gerechtsdeurwaarder. In tegenstelling tot wat het proces-verbaal schetst wil de beklaagde gerechtsdeurwaarder toch beslag gaan leggen op de inboedel, waarmee hij dus voorbij gaat aan het eerder opgemaakte proces-verbaal. Hierdoor zijn bij zowel klaagster als de gerechtsdeurwaarder de navolgende vragen gerezen die zij aan de Kamer hebben willen voorleggen:

a) Wat is de status van een proces-verbaal van constatering en welke bewijskracht heeft dit ten opzichte van de beslagleggende gerechtsdeurwaarder?;

b) Mag de deurwaarder een beslag leggen op de aanwezige roerende zaken terwijl hij weet dat dit geen effect zal sorteren nu de waarde van de inboedel de kosten van het beslag overtreffen. Met andere woorden; maakt hij onnodige kosten? En voert hij onnodig druk uit?;

c) Als de constaterende gerechtsdeurwaarder, met medeweten van de bewindvoerder, inzage geeft in de gehele schuldenpositie, status en waardebepaling van de inboedel, mag de executerende gerechtsdeurwaarder dit register geheel terzijde leggen waarbij de bewindvoerder de vergelijking maakt met het DBR (Digitaal Beslag Register)?;

d) Is een proces-verbaal van constatering opgemaakt door een (t.k.) gerechtsdeurwaarder met een waardebepaling (taxatie) toegestaan?

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder stelt zich primair op het standpunt dat de klacht niet ontvankelijk is, omdat deze niet ziet op enig klachtwaardig handelen.

De gerechtsdeurwaarder stelt zich subsidiair op het standpunt dat hij een ministerieplicht heeft en zijn ambt dusdanig onpartijdig en onafhankelijk kan uitoefenen, dat daar een proces-verbaal van constatering van een collega gerechtsdeurwaarder niet voor nodig is. Executie hoeft geen misbruik van bevoegdheid op te leveren indien geen sprake is van betalingsonmacht (ECLI:NL:RBOVE:2015:4540, r.o. 4.4.)

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Uit de klacht (en het verweerschrift) blijkt dat tussen klaagster en de gerechtsdeurwaarder is overeengekomen dat zij het wenselijk vinden de in de klachtbrief vermelde algemene vragen in de vorm van klachten voor te leggen aan de Kamer. Uit de klacht komt (vooral) naar voren dat de gerechtsdeurwaarder de intentie heeft beslag te (gaan) leggen op een inboedel, waarvan de waarde eerder al op nihil is getaxeerd. Kennelijk vindt klaagster dit bezwaarlijk en wil zij dat de beslaglegging stopt. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat, ondanks de getaxeerde waarde, hij het recht behoudt die werkzaamheden uit te voeren die hij noodzakelijk acht voor de goede uitvoering van zijn werk en beroept zich daartoe op zijn ministerieplicht.

4.3 Bij de beoordeling van een klacht geldt dat het tuchtrecht in de eerste plaats tot doel heeft, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening van de gerechtsdeurwaarder te bevorderen. Het tuchtrecht komt tot gelding in een tuchtprocedure waarin, in het algemeen naar aanleiding van een concrete klacht van een belanghebbende, wordt onderzocht of een beroepsbeoefenaar in overeenstemming met deze norm heeft gehandeld en, zo dit niet het geval is, een maatregel kan worden opgelegd.

4.4 Klaagster en de gerechtsdeurwaarder spreken, respectievelijk, in de klacht en in het verweer over de “intentie” van de gerechtsdeurwaarder om over te gaan tot beslaglegging, dan wel over handelingen die daarmee samenhangen. Van een feitelijk handelen is echter (nog) niet gebleken. Nu de gerechtsdeurwaarder betwist dat sprake is van enig (klachtwaardig) handelen, is niet vast te stellen dat hetgeen waarover geklaagd wordt daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De klacht dient op grond daarvan dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. van Berkum en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.