ECLI:NL:TGDKG:2018:106 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/637738 / DW RK 17/1066

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:106
Datum uitspraak: 27-11-2018
Datum publicatie: 31-12-2018
Zaaknummer(s): C/13/637738 / DW RK 17/1066
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Beslag op een erfenis die nog onderdeel is van de (onverdeelde) gemeenschap van de overledene. De voorzitter heeft de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 27 november 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 24 oktober 2017 met zaaknummer C/13/624146 / DW RK 17/170 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/637738 / DW RK 17/1066 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

toegevoegd-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlage van 17 februari 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij op 22 maart 2017 ingekomen brief, heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 24 oktober 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 24 oktober 2017. Bij e-mail met bijlage van 26 oktober 2017 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Naar aanleiding van het verzet heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 1 augustus 2018 een verweerschrift ingediend. Door klager is bij e-mail van 7 oktober 2018 nog een productie overgelegd en bij e-mail van 8 oktober 2018 een pleitnota met bijlagen. Het verzetschrift is behandeld op de openbare zitting van 16 oktober 2018 alwaar niemand is verschenen. De uitspraak is bepaald op 27 november 2018.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

3. De oorspronkelijke klacht

In de inleidende klacht verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat deze beslag heeft gelegd op een erfenis die nog steeds onderdeel is van de gemeenschap van zijn, in 1993, overleden vader. Omdat zijn vader onder gemeenschap van vruchten en inkomen was getrouwd, had de gerechtsdeurwaarder volgens klager hierop geen beslag mogen leggen.

4. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat het hier een klacht over de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel betreft. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Op grond van deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie te worden voorgelegd aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geƫigende weg.

5. De gronden van het verzet

Klager is het niet eens met de beslissing van de voorzitter. Zijn stelling is dat het een geschil betreft over de vraag of op een gemeenschap beslag mag worden gelegd. Volgens klager gaat het om een gemeenschap, die toebehoort aan alle deelgenoten gezamenlijk in onverdeelde delen. Als beslag wordt gelegd op de gemeenschap, wordt ook beslag gelegd op bezittingen van de andere deelgenoten. Volgens de wet kan die gemeenschap niet verdeeld worden in kleinere gemeenschappen. Het gaat derhalve niet om de tenuitvoerlegging van een executoriale titel. Het gaat erom dat beslag is gelegd op zaken die niet alleen van klager zijn.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 De kamer overweegt allereerst dat de door klager aan de kamer toegezonden stukken alsmede zijn pleitnota niet zien op de onderhavige klacht. De inhoud van een toegezonden concept-dagvaarding betreft het onterecht halveren van de beslagvrije voet waardoor klager schade zou hebben geleden. De door klager toegezonden pleitnota ziet ook op een andere klachtzaak. Immers de pleitnota begint met de zin dat het een verzet betreft tegen de beslissing van de voorzitter van 20 juni 2016, terwijl dit verzet een beslissing betreft van de voorzitter van 24 oktober 2016.

6.2 De door klager in dit verzet aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot een gegrond verklaring daarvan. Uit die gronden volgt blijkt nu juist dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. Immers de vraag of een beslag terecht of onterecht is gelegd is, tenzij dit evident vaststaat, hetgeen hier niet het geval is, staat niet ter beoordeling aan de kamer. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren dan ook geen nieuwe gezichtspunten op. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend voorzitter, mr. C.A. van Dijk en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.