ECLI:NL:TDIVTC:2018:8 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2017/25

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2018:8
Datum uitspraak: 16-03-2018
Datum publicatie: 13-09-2018
Zaaknummer(s): 2017/25
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat zij ten aanzien van de hond van klaagster qua diagnosestelling tekort is geschoten en niet heeft onderkend dat het dier kanker had, dat zij tegen de wens van klaagster in heeft geweigerd de hond te euthanaseren en zonder toestemming een onnodige operatie heeft uitgevoerd, waardoor de hond onnodig heeft geleden. Ongegrond.

X,

klaagster,

tegen

Y,                                     

beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 21 december 2017.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak en samengevat, dat zij ten aanzien van de hond van klaagster qua diagnosestelling tekort is geschoten en niet heeft onderkend dat de hond kanker had, dat zij tegen de wens van klaagster in heeft geweigerd de hond te euthanaseren en zonder toestemming een onnodige operatie heeft uitgevoerd, waardoor de hond onnodig heeft geleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om  de hond van klaagster, een Chow Chow geboren op 3 oktober 2012. 

3.2. Op 20 juni 2016 is klaagster bij beklaagde geweest omdat haar hond braakklachten had, onrustig was en veel plaste en dronk. Beklaagde heeft de hond klinisch onderzocht, waaruit geen bijzonderheden bleken en er is bloed afgenomen voor onderzoek. Er is vervolgens onder meer Emeprid tegen het braken voorgeschreven en Milbemax ontwormingstabletten. De bloeduitslag, die telefonisch aan klaagster is medegedeeld, toonde geen afwijkingen aan.

3.3. Op 22 juni 2016 heeft klaagster beklaagde weer geconsulteerd omdat de hond weliswaar niet meer had gebraakt, maar wel sloom was. Bij het klinisch onderzoek bleek dat er sprake was van een (verhoogde) lichaamstemperatuur van 40 ºC, een weliswaar soepele, maar pijnlijke buik met craniaal een voelbare massa, en iets bleekroze slijmvliezen. Er is opnieuw bloedonderzoek uitgevoerd, waaruit dit keer naar voren kwam dat de hond mild anemisch was en dat er sprake was van leucocytose. Beklaagde heeft tevens een echoscopisch onderzoek verricht, dat aantoonde dat de milt een normale structuur had, maar qua formaat vergroot was, en dat tussen de maag en pancreas vocht aanwezig was, echter te weinig om aan te prikken.

3.4. Beklaagde heeft gesteld dat met klaagster is besproken om de hond te behandelen voor de ontsteking, en omdat het echoscopisch onderzoek geen uitsluitsel gaf over wat er aan de hand was, om de volgende dag opnieuw een echo te maken en indien die geen ander beeld liet zien, om dan een laparotomie uit te voeren om de milt nader te kunnen inspecteren.

3.5. De volgende dag, op 23 juni 2016, heeft klaagster haar hond in de ochtend naar de praktijk van beklaagde gebracht voor het maken van de echo en is vervolgens naar haar werk gegaan. Uit het echoscopisch onderzoek bleek de milt groter te zijn geworden. Beklaagde heeft gesteld dat zij klaagster heeft gebeld en met haar heeft afgesproken een laparotomie uit te voeren. Op basis van wat zij tijdens deze operatie waarnam, is beklaagde vervolgens uitgegaan van een milttorsie, zonder hyperplasie of neoplasie, en heeft zij de milt verwijderd en voor histologisch onderzoek naar een laboratorium ingestuurd. Volgens beklaagde heeft zij haar paraveterinair gevraagd om klaagster telefonisch te informeren over de situatie. Na de operatie is de hond op de praktijk opgenomen, aan een infuus met fysiologisch zout gelegd en is er (in verband met diarree) een antibioticum en pijnstillende en ontstekingsremmende medicatie toegediend. In de avond heeft klaagster haar hond opgehaald en mee naar huis genomen.

3.6. Blijkens de patiëntenkaart is er op 24 en 27 juni 2016 telefonisch contact geweest tussen klaagster en de praktijk en is onder meer gemeld dat het goed ging met de hond, die had gegeten en gedronken. Op 30 juni 2016 is de uitslag van het histologisch onderzoek, die uitwees dat er geen aanwijzing was voor neoplasie, nodulaire hyperplasie of voor een significante ontsteking, telefonisch aan klaagster doorgegeven.

3.7. Op 5 juli 2016 verslechterde de gezondheidstoestand van de hond, die braakte, onrustig was en veel hijgde. Op 6 juli 2016 is klaagster met haar hond voor een consult naar de praktijk gekomen, waar het dier door een collega van beklaagde is gezien en onderzocht, waarbij onder meer werd geconstateerd dat de hond beiderzijds vergrote mandibulaire lymfeknopen had. Omdat bij deze collega een vermoeden bestond van leukemie, is besloten om het dier in te laten slapen.

3.8. Op 7 juli 2016 heeft klaagster een e-mail naar de praktijk gestuurd waarin ze haar ongenoegen heeft geuit over de gang van zaken, daarin bestaande dat de hond naar haar overtuiging al langere tijd ongeneeslijk ziek was, maar dat beklaagde toch onnodig en tegen haar wil allerhande onderzoeken heeft uitgevoerd en de hond zonder haar toestemming onnodig is geopereerd, waar zij, klaagster, later werd bevestigd in haar gelijk dat de hond kanker had. Op 11 juli 2016 heeft beklaagde telefonisch contact gehad met klaagster over de gang van zaken, waarbij in de patiëntenkaart is vermeld dat klaagster aangaf dat ze toestemming had gegeven voor de operatie.

3.9. Op 18 juli 2016 heeft een gesprek op de praktijk plaatsgevonden tussen partijen, waar tevens de schoonmoeder van klaagster en de leidinggevende van beklaagde bij aanwezig waren. Het gesprek heeft niet tot een vergelijk geleid, waarna klaagster de onderhavige klacht heeft ingediend.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat voor zover klaagster heeft gesteld de kosten van de operatie en de kosten die daarna zijn gemaakt vergoed zou willen hebben, in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel geen schadevergoeding kan worden toegekend. Bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken zijn niet aan de orde. Bij de beoordeling van de klacht geldt verder dat het er naar vaste jurisprudentie niet om gaat of de meest optimale zorg is verleend, maar wordt als criterium aangehouden of de dierenarts in kwestie als redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot is opgetreden.

5.3. Klaagster heeft gesteld dat zij er van overtuigd was at haar hond kanker had en dat zij beklaagde om die reden te kennen heeft gegeven dat de hond geëuthanaseerd moest worden  als de uitslag van het echo-onderzoek op 23 juni 2016 niet goed zou zijn. Zij verwijt beklaagde dat zij niet heeft onderkend dat de hond kanker had, dat zij euthanasie heeft geweigerd en de hond onnodig en zonder de toestemming van klaagster heeft geopereerd, als gevolg waarvan het dier, dat twee weken later alsnog geëuthanaseerd moest worden, heeft geleden.

5.4. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college volgens de gangbare veterinaire maatstaven gehandeld door bij de consulten op 20, 22 en 23 juni 2016 een algemeen klinisch onderzoek te verrichten. In de visie van het college lag het verder in de rede om op 22 en 23 juni 2016 nader onderzoek, bloedonderzoek en echoscopisch onderzoek, te doen, daarbij meewegend dat het ging om een jonge hond en klachten die aanhielden. Het is begrijpelijk dat beklaagde in de eerste plaats goede diagnostiek wilde uitvoeren om te proberen de oorzaak van de klachten te achterhalen, waarbij er op dat moment geen aanwijzingen waren voor maligniteiten. Het college deelt niet de opvatting van klaagster dat beklaagde eerder had moeten en kunnen weten wat de oorzaak was van de klachten en dat zij de hond onnodig lang heeft laten lijden, los van het feit dat de diagnose kanker niet bevestigd is door sectie of anderszins.

5.5. Vast staat dat beklaagde op 23 juni 2016 klaagster heeft gebeld en heeft besproken dat de echo geen verbetering liet zien en dat de hond geopereerd moest worden. Beklaagde heeft uitgelegd dat zij een laparotomie heeft geadviseerd om in te kunnen schatten of de milt vergroot was als gevolg van een neoplasie of een goedaardige oorzaak. In geschil is of klaagster beklaagde tijdens het consult op 22 juni 2016 of in het telefoongesprek van 23 juni 2016 om euthanasie had verzocht. Het college kan de precieze feiten dienaangaande niet vast stellen. Voor de duidelijkheid wordt overwogen dat het vaste tuchtrechtspraak is dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Dit is met betrekking tot dit klachtonderdeel niet het geval.

5.6. Klaagster heeft gesteld dat zij op 23 juni 2016 telefonisch bij beklaagde heeft aangegeven dat zij niet wilde dat de operatie doorgang zou vinden en dat zij naar de praktijk wilde komen, maar dat beklaagde dit heeft geweigerd. Beklaagde heeft daar tegenover gesteld dat zij klaagster heeft geadviseerd om de operatie uit te laten voeren, en het verloop van de operatie met haar heeft besproken, waarbij ook is besproken dat als beklaagde een tumor zou aantreffen tijdens de operatie, zij klaagster zou bellen en haar de gelegenheid zou geven om naar de praktijk te komen, waarmee klaagster akkoord gegaan is. Volgens beklaagde wilde klaagster bij het toedienen van de premedicatie voorafgaand de operatie aanwezig zijn, maar leek dit haar niet verstandig omdat klaagster emotioneel was. Ook op dit punt is er tegenspraak en kunnen de feiten door het college niet naar behoren worden vastgesteld.

5.7. De conclusie is dan dat beklaagde op aanvaardbare gronden de hond tijdens de consulten heeft onderzocht en behandeld en gelet op de bevindingen op dat moment geen aanleiding zag om het dier in te laten slapen, naast dat er geen zekerheid bestaat over de precieze doodsoorzaak, en dat het veterinair handelen van beklaagde binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven en er onvoldoende aanleiding wordt gezien om uit te gaan van een veterinair tekortschieten dat het opleggen van een tuchtmaatregel zou rechtvaardigen. Een en ander betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2018 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.