ECLI:NL:TDIVTC:2018:6 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2017/8+9

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2018:6
Datum uitspraak: 29-03-2018
Datum publicatie: 08-06-2018
Zaaknummer(s): 2017/8+9
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Niet ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klachtambtenaarzaken. Beklaagden wordt verweten als begeleidend dierenartsen op een varkenshouderij onvoldoende actie te hebben ondernomen ten aanzien van de leefsituatie van de varkens op het bedrijf, die in hun welzijn en gezondheid werden aangetast. Ook wordt beklaagden verweten dat zij op onzorgvuldige wijze antibiotica hebben voorgeschreven. Niet ontvankelijk, op grond van door de NVWA gedane en in de stukken neergelegde toezegging dat geen berechtingsrapport voor de klachtambtenaar zou worden opgemaakt, waardoor het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat geen tuchtrechtelijke procedure zou volgen.

De klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15 lid 2, onderdeel b, van de Wet dieren,         

hierna: de klachtambtenaar

tegen

X       (zaaknummer 2017/8)

Y      (zaaknummer 2017/9),                                  

hierna: beklaagden.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de tegen de beide dierenartsen ingediende klachten. Beklaagden hebben ieder voor zich verweer gevoerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Aangezien de beide zaken op hetzelfde feitencomplex zien, heeft het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die plaatsvond op 25 januari 2018. Daarbij is de gemachtigde van de klachtambtenaar verschenen, tezamen met medewerkers van de NVWA. Beklaagden zijn eveneens verschenen, tezamen met hun advocaat.

2. DE KLACHTEN

Beklaagden wordt verweten, zakelijk weergegeven, in de periode van 4 maart 2014 c.q. 7 mei 2014 tot en met 18 november 2014 als praktiserend en begeleidend dierenartsen op een varkenshouderij onvoldoende actie te hebben ondernomen ten aanzien van de leefsituatie van de varkens op het bedrijf, die in hun welzijn en gezondheid werden aangetast, onder meer doordat ze onder slechte klimatologische omstandigheden, te krap en op onhygiënische wijze waren gehuisvest, met allerhande ernstige gevolgen vandien (verwondingen, ziektes, uitval). Ook wordt beklaagden verweten dat zij, in strijd met de vigerende regelgeving, op onzorgvuldige wijze antibiotica hebben voorgeschreven, zonder dat actief en concreet is aangestuurd op managementmaatregelen ter verbetering van de gezondheidssituatie van de varkens en reductie van het antibioticagebruik op het bedrijf, waarbij is nagelaten voldoende onderzoek en diagnostiek te verrichten en adequate nazorg te verlenen en ook de verslaglegging niet naar behoren is geweest. De klachtambtenaar heeft verzocht aan beklaagden ieder een onvoorwaardelijke boete van € 1.500,= op te leggen.

3. DE VERWEREN    

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op die verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

4. DE BEOORDELING

4.1. Aan de orde is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij jegens de varkens op de veehouderij in kwestie hadden behoren te betrachten dan wel of zij anderszins in strijd hebben gehandeld met hetgeen van hen in hun hoedanigheid van dierenarts mocht worden verwacht, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

4.2. Alvorens inhoudelijk op een klacht in te gaan, heeft het college te beoordelen of een klager in zijn of haar klacht kan worden ontvangen. In dat verband is bij aanvang van de mondelinge behandeling op 25 januari 2018 aan partijen eerstens gevraagd om hun standpunten met betrekking tot de ontvankelijkheid van de klacht nog eens nader te verduidelijken. Nadat partijen daarover zijn gehoord, heeft het college de mondelinge behandeling enige tijd geschorst voor beraad. Na de schorsing zijn partijen weer de in de zittingszaal terug gekomen en heeft de voorzitter hen mondeling medegedeeld dat het college na beraad tot de beslissing is gekomen dat de klachtambtenaar in de klachten niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De overwegingen die aan die beslissing ten grondslag liggen zijn de volgende.

4.3. Aan de klachten ligt een door de NVWA opgesteld berechtingsrapport ten grondslag, dat is afgesloten op 24 november 2015. De inleiding van dat rapport vermeldt dat de NVWA op 18 november 2014 een straf- en bestuursrechtelijk onderzoek op de betreffende veehouderij is gestart. Daarbij zijn diverse ernstige misstanden geconstateerd aangaande de huisvesting, hygiëne, het welzijn en de algehele gezondheid van de varkens op het bedrijf. Daarnaast werd geconstateerd dat op onzorgvuldige wijze en niet overeenkomstig de toepasselijke regelgeving door beklaagden antibiotica op het bedrijf waren geleverd, waarbij het tevens ontbrak aan deugdelijke verslaglegging. Beide beklaagden hebben in (een deel van) de hier in het geding zijnde periode de betreffende veehouderij als dierenarts begeleid (met drs. A bestond een zogenoemde ‘een-op-een’ overeenkomst’).  Door de NVWA werd geconcludeerd dat de dierenartsen niet hadden voldaan aan de voorwaarden voor het toepassen van antibiotica door houders van dieren (als genoemd in bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen) en dat zij in het kader van de diergezondheid en het dierenwelzijn onvoldoende maatregelen hadden    genomen ter verbetering van de omstandigheden waaronder de varkens op het bedrijf werden gehouden. In het rapport wordt geconcludeerd dat in strijd is gehandeld met artikel 2.8, lid 1 onder c, jo lid 4 van de Wet dieren, gelet op artikel 5.8 onder a en c van het Besluit Diergeneesmiddelen, gelet op artikel 2:17 en bijlage 9 van de Regeling diergeneesmiddelen.

4.4. Uit de stukken is gebleken dat drs. B reeds op 27 mei 2015 door inspecteurs c.q. toezichthouders van de NVWA is gehoord. Naar in het berechtingsrapport wordt vermeld, is dit gebeurd in het kader van de door haar en de door de dierenartsenpraktijk waar zij (in opdracht voor) werkzaam was, begane overtredingen van de antibioticawetgeving. Op diezelfde datum, 27 mei 2015, is ook de directeur-bestuurder van de praktijk gehoord. Uit het  berechtingsrapport volgt dat aan hem een boeterapport is aangezegd met betrekking tot de overtreding van de regelgeving omtrent het voorschrijven en de afgifte van antibiotica op het bedrijf en dat aan de praktijk een boete van € 5.000 is opgelegd en ook is betaald.

4.5. In het berechtingsrapport wordt tevens vermeld dat bij het verhoor van drs. B op 27 mei 2015 door de inspecteurs c.q. toezichthouders van de NVWA is medegedeeld dat geen rapportage zou worden opgemaakt voor de klachtambtenaar ten behoeve van een procedure bij het Veterinair Tuchtcollege. Voorafgaande aan het verhoor is drs. B de cautie gegeven en heeft zij verklaard, zoals in de stukken weergegeven. Het college gaat er vanuit dat de toezegging van de NVWA dat geen berechtingsrapport ten behoeve van een tuchtrechtelijke procedure zou worden opgemaakt ook met drs. A is gecommuniceerd en die gedane toezegging ook op hem betrekking heeft gehad, getuige de redactie en gelijkluidende inhoud van de in het geding gebrachte brieven d.d. 16 september 2015, die beide beklaagden ontvingen van de plaatsvervangend Hoofdinspecteur Divisie Landbouw en Natuur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit’, met daarin de volgende, gelijkluidende, tekst:

Jegens u is een boeterapport, gedagtekend en ondertekend op 9 juni 2015 opgemaakt in verband met vermeende overtreding van de UDD-regeling (artikel 2:19, lid 1 van de Wet dieren juncto artikel 2:17 van de Regeling Diergeneesmiddelen juncto artikel 5.8 van het Besluit Diergeneesmiddelen).

De inhoud van het betreffende boeterapport is voor mij aanleiding het geconstateerde ook ter kennis te brengen aan de klachtambtenaar van het Veterinair Tuchtcollege, met het verzoek u ook aan te klagen bij dit college. Dit in tegenstelling tot eerdere gemaakte afspraken’.

4.6.  In strijd met de op 27 mei 2015 gedane toezegging door de toezichthouders c.q. met opsporing belaste inspecteurs van de NVWA,  is derhalve nadien toch een berechtingsrapport opgemaakt, dat op 24 november 2015 is afgesloten en  op grond waarvan de klachtambtenaar heeft besloten jegens beklaagden ook tuchtrechtelijke vervolging in te stellen.

4.7. Hoewel op zichzelf juist is dat de klachtambtenaar ingevolge artikel 8:15 lid 2 onder b. bevoegd is tot het entameren van een tuchtprocedure, doet zich hier de uitzonderlijke situatie voor dat van de zijde van de NVWA de toezegging was gedaan dat dit niet zou gebeuren, welke toezegging ook uit de schriftelijke stukken is gebleken. Naar het oordeel van het college past het een met vervolging belaste overheidsinstantie niet om op een aan de betrokken dierenartsen gedane toezegging als hier aan de orde terug te komen. Bij beklaagden is door de NVWA het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat het bij een bestuursrechtelijk boetetraject ten aanzien van de praktijk zou blijven en dat de afgelegde verklaringen in dat verband plaatsvonden. Dat drs. A, na de intrekking van de toezegging, op 5 november 2015 alsnog heeft verklaard –volgens het berechtingsrapport overigens eveneens ‘in het kader van het bestuursrecht’- doet aan het vorenstaande niet af. Een en ander levert naar het oordeel van het college een schending op van het vertrouwens- en het fair trial beginsel en mag naar het oordeel van het college niet ten nadele van beklaagden strekken. Dit brengt mee dat de klachtambtenaar in de klachten niet ontvankelijk wordt verklaard, zodat dienovereenkomstig zal worden beslist. Aldus komt het college niet toe aan inhoudelijke beoordeling van de zaak.

5. DE BESLISSING   

Het college:

In de zaken met de nummers 2017/8 en 2017/9:

verklaart de klachtambtenaar in de klachten niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2018 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.