ECLI:NL:TDIVTC:2018:45 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2017/99

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2018:45
Datum uitspraak: 20-12-2018
Datum publicatie: 01-04-2019
Zaaknummer(s): 2017/99
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten bij de keuring van een paard veterinair onjuist c.q. nalatig te hebben gehandeld. Ongegrond.

X,           klaagster,

tegen

Y,         beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 25 oktober 2018. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat hij bij de keuring van een paard veterinair onjuist c.q. nalatig heeft gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om het paard van klaagster, een ruin, geboren op 21 april 2009.

3.2. Op 11 september 2015 heeft klaagster het paard gekocht onder de opschortende voorwaarde dat het dier door een dierenarts zou worden goedgekeurd. De keuring vond in opdracht van klaagster plaats met het oog op gebruik in de (dressuur)sport. Diezelfde dag heeft beklaagde, erkend keuringsdierenarts voor paarden, het paard klinisch en röntgenologisch gekeurd. In het keuringsrapport is onder meer aangetekend dat beide sprongen (van zowel het linker- als het rechter achterbeen) wat overvuld waren, en: “Beide sprongen contourveranderingen op sagitaalkam, waarschijnlijk geopereerd; gunstige prognose.” Beklaagde heeft als conclusie in het keuringsformulier genoteerd: “Klinisch en röntgenologisch acceptabel. Paard is naar mijn mening geschikt voor gebruiksdoel sport.” Klaagster heeft het paard vervolgens gekocht.

3.3. Volgens klaagster raakten de spronggewrichten 5 á 6 weken na de aankoop (opnieuw) overvuld en veroorzaakte dit problemen bij de training van het paard. Op 6 november 2015 heeft klaagster het paard door haar eigen dierenarts laten onderzoeken, die constateerde dat de spronggewrichten fors overvuld waren. In de patiëntenkaart staat verder vermeld: “Rechtuit in stap en draf niet kreupel; met de achterhand meer naar rechts en linker heup iets lager houden. Volte harde bodem voldoende; buigproef La negatief; Ra zowel voor als na het longeren na ongeveer halve minuut verzet; echter geen onregelmatigheid bij het wegdraven. Kort draaien rechtsom iets door been heen zakken. Aan de longe bij het galopperen overkruist, linksom meer dan rechtsom; met de achterhand naar rechts. Op de röntgenfoto’s geen artrose van de spronggewrichten; beeld van eerdere chirurgie OCD fragment Re > Li. Op de scan verdikking van het kapsel; overvulling van het spronggewicht; collateraalbanden geen afwijkingen gevonden. Aanhechting van de Interosseus aan het bot van het pijpbeen rechts meer reactie dan links.” Omdat de eigen dierenarts (nog) geen sluitende verklaring kon geven voor de overvulde spronggewrichten, heeft hij een afspraak gemaakt voor het maken van een MRI-scan.

3.4. Op 10 november 2015 is de MRI-scan gemaakt en op 11 november 2015 is het paard opnieuw door de eigen dierenarts klinisch onderzocht. In de patiëntenkaart staat vermeld: “Op de MRI-scan  forse overvulling van het spronggewricht, aan de binnenzijde, net achter de binnenste, korte gewrichtsband een onregelmatige belijning van het bot. Gladde belijning van de rolkammen en geen afwijkingen aan het bot of kraakbeen van dit gewricht welke een verklaring vormen voor de overvulling. Op de aanvullende U.S. scan van het afwijkende deel van de sprong een forse overvulling van het gewricht zichtbaar en een chronische ontsteking (synovialitis) van het (talocruraal) gewricht. Geen bandletsels waarneembaar (…) Op de aanvullende röntgenopname van de plek die overeenkomt met echografische bevindingen, geen afwijkingen; echter, gezien anatomie, niet volledig uit te projecteren. diagnose: Sterk overvulde spronggewrichten. Rechts meer dan Links. Chronisch beeld met capsulitis en synovialitis. Eerder geopereerd aan OCD.” Deze dierenarts heeft geadviseerd de spronggewrichten intensief te laten behandelen, door middel van onder meer schokgolftherapie en revalidatie in de Aquatrainer. 

3.5. In de periode van november 2015 tot maart 2016 is het paard op de geadviseerde wijze behandeld. Op verschillende momenten is bij tussentijdse controles geconstateerd dat de overvulling van de spronggewrichten afnam, maar niet (geheel) verdween. In de periode daarna is het paard onder controle gebleven. In de patiëntenkaart van de eigen dierenarts staat op 2 juli 2016 beschreven dat sprake is van enige overvulling, maar dat er weinig spanning op staat en dat er rechtuit en op de harde volte geen onregelmatigheid is gezien bij het lopen. Gebleken is dat het paard op een gegeven moment ook aan wedstrijden heeft deelgenomen.

3.6. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagde bij de keuring van haar paard de overvulde spronggewrichten onvoldoende heeft onderzocht en, zonder klaagster voor te lichten over de risico’s van die overvullingen, heeft geconcludeerd dat het paard geschikt was voor gebruik in de sport. Klaagster stelt dat het paard hierdoor niet getraind en gebruikt kan/kon worden voor het doel waarvoor het dier is aangeschaft.  

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde bij de keuring van het paard veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat kader geldt naar vaste jurisprudentie dat door het college niet wordt beoordeeld of het veterinair handelen van een dierenarts achteraf bezien beter had gekund, maar dat wordt getoetst of de dierenarts in kwestie in de gegeven situatie heeft gehandeld als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts mag worden verwacht, rekening houdend met de veterinaire maatstaven zoals die op het moment van de verweten gedragingen als geldend konden worden aangenomen.

5.2. Het college stelt voorop dat bij een keuring van een paard (in het kader van een aankoop, verkoop of anderszins) ook het belang en welzijn van het betrokken dier zelf dient te worden betrokken. Verder dient degene aan wie het dier is of zal worden toevertrouwd, zoals een aspirant koper, op de juiste wijze te worden geïnformeerd over de klinische en/of röntgenologische conditie van het dier en over de vraag of er gezondheidsrisico’s zijn, waar een keuring met name dient om te beoordelen of een paard geschikt is voor het beoogde gebruiksdoel. Hiernaast geldt meer in het algemeen dat een ieder moet kunnen vertrouwen op de juistheid en volledigheid van een door een dierenarts opgemaakt keuringsrapport, waar in het maatschappelijk verkeer veel waarde aan wordt toegekend. Bij de beoordeling van een tuchtklacht over een keuring van een paard wordt door het college verder rekening gehouden met het feit dat het een beoordeling van levende materie en dus een momentopname betreft en dat aan een keuringsadvies om die reden geen garantiebewijs voor de toekomst kan worden ontleend.

5.3. Tussen partijen is niet in geschil dat bij de hier in het geding zijnde keuring door beklaagde een overvulling in de spronggewrichten beiderzijds is geconstateerd. Aldus is hier geen sprake geweest van een situatie waarin beklaagde een afwijking over het hoofd heeft gezien. Ook geldt dat beklaagde zijn bevindingen met betrekking tot de spronggewrichten expliciet heeft genoteerd in het keuringsrapport en deze, zo is ter zitting bevestigd, ook met klaagster heeft gedeeld en besproken. De hier in het geding zijnde bemerking c.q. afwijking hoeft naar het oordeel van het college ook niet per definitie tot een negatief oordeel omtrent de geschiktheid van een paard voor gebruik in de sport te leiden. Dit zal steeds afhangen van de omstandigheden van het geval. Er mag van de dierenarts in een zodanige situatie wel worden wél worden verlangd aanvullend (röntgenologisch) onderzoek te verrichten en na een zorgvuldige afweging tot de conclusie te komen of geconstateerde overvulling in spronggewrichten, zoals hier aan de orde, reden vormen om een paard ongeschikt te verklaren als sportpaard.

5.4. Beklaagde heeft in het verweerschrift en dupliek gemotiveerd dat de overvulling in de spronggewrichten in zijn optiek een cosmetische afwijking betrof die geen klinische relevantie had, dat er klinisch en röntgenologisch geen afwijkingen waren die een bezwaar vormden voor gebruik van het paard in de sport, dat het paard niet kreupel liep en dat hij op basis hiervan tot zijn conclusie in het rapport is gekomen.

5.5. Voor de beoordeling van de klacht is voor het college met name van belang dat hier een gecombineerde keuring is uitgevoerd in de zin dat het paard uitgebreid röntgenologisch én uitgebreid klinisch is onderzocht. Bij het klinisch onderzoek is vastgesteld dat de spronggewrichten enigszins, dus in geringe mate, overvuld waren, maar dat het paard op de volte goed liep en geen afwijkende reacties gaf bij het uitvoeren van de buigproeven. Het college ziet geen aanleiding om in twijfel te trekken dat het paard ten tijde van de keuring  geen klinische klachten vertoonde die het beoogde gebruiksdoel in de weg  zouden staan en dat alle overige in het keuringsrapport genoemde onderdelen naar behoren zijn onderzocht en dat het rapport ook op de overige onderdelen correct en naar waarheid is ingevuld. Verder is bij het röntgenologisch onderzoek geconstateerd dat met betrekking tot beide sprongen sprake was van contourveranderingen op de sagitaalkam. Beklaagde heeft daaruit afgeleid dat het paard  waarschijnlijk in het verleden is geopereerd aan een ocd-fragment, waarin het college hem kan volgen en hetgeen ook geenszins hoeft te duiden op sportieve beperkingen of beperkte belastbaarheid. Het college ziet op grond van het beschreven uitgevoerde klinisch en röntgenologisch onderzoek, en de uit dat gecombineerde onderzoek voortgekomen bevindingen, alsmede de door beklaagde nog gegeven toelichting daarop, geen aanleiding te oordelen dat hij onvoldoende onderzoek heeft verricht en ten tijde van de keuring niet tot de conclusie heeft mogen komen dat de prognose gunstig was en dat hij geen belemmeringen zag voor gebruik van het paard in de sport. Het college volgt klaagster ook niet in haar betoog dat zij onvoldoende over de risico’s van de overvulde spronggewrichten is voorgelicht, omdat beklaagde naar het oordeel van het college, gelet op zijn onderzoeksbevindingen mocht concluderen dat het paard zonder te verwachten problemen in de sport kon worden ingezet.

5.6. Dat het paard in de periode nadien overvulde spronggewrichten bleef houden, die–naar klaagster stelt 5 á 6 weken na de keuring- verergerden en dat er kennelijk qua locomotie problemen zijn geconstateerd, doet aan het voorgaande niet af. Niet kan worden geconcludeerd dat voor beklaagde ten tijde van de keuring voorzienbaar was dat de door klaagster beschreven problemen zouden ontstaan, waarbij herhaald zij dat voldoende aannemelijk is geworden dat beklaagde zowel klinisch als röntgenologisch geen aanwijzingen had dat de, op dat moment geringe, overvullingen een risico inhielden voor gebruik van het paard in de sport. Hiernaast wordt door het college ambtshalve opgemerkt dat uit de verslaglegging van de eigen dierenarts, waar het paard nadien onder behandeling is geweest,  volgt dat er in de periode na de keuring meermaals buigproeven zijn uitgevoerd, die negatief bleken en dat er in die betreffende verslaglegging van de eigen dierenarts geen concrete aanwijzingen te vinden zijn voor de conclusie dat het paard in de periode na de keuring op enig moment daadwerkelijk kreupel heeft gelopen. Uit de stukken alsmede de verklaring van klaagster ter zitting is overigens gebleken dat het paard ook op enig moment is ingezet bij sportwedstrijden, zij het kennelijk niet optimaal en op de wijze die  klaagster voor ogen stond. Per saldo staat dus niet vast dat het nadien kennelijk niet optimaal functioneren van het paard in de sport ten tijde van de keuring voor beklaagde voorzienbaar was en hij niet van een gunstige prognose uit had mogen gaan. Het college ziet in ieder geval onvoldoende aanleiding om tuchtrechtelijke consequenties te moeten verbinden aan het feit dat beklaagde de ten tijde van de keuring geconstateerde geringe overvulling van de spronggewrichten en de beschreven geringe contourveranderingen op de röntgenbeelden niet als een belemmering voor gebruik van het paard in de sport heeft aangemerkt. Er kan hem in dat opzicht naar het oordeel van het college geen veterinair onjuist of nalatig handelen worden verweten. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. G.J. van Muijen , voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. J. Hilvering, en drs. M.P.J. Hovius, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2018 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.