ECLI:NL:TDIVTC:2018:43 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/33

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2018:43
Datum uitspraak: 29-11-2018
Datum publicatie: 01-04-2019
Zaaknummer(s): 2018/33
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten tekort te zijn geschoten bij de behandeling en het hechten van een wond op de borst van een hond. Gegrond, waarschuwing.

X,        klager,

tegen

Y,        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweer. Klager is in de gelegenheid gesteld een akte van repliek in te dienen, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt, waarna de schriftelijke procedure is gesloten. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 27 september 2018. Alleen beklaagde was hierbij aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, tekort te zijn geschoten bij de behandeling en het hechten van een wond op de borst van de hond van klager.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Doberman Pinscher, geboren op 30 maart 2012. 

3.2. Op zondag 4 maart 2018 was klager op zijn vakantiebestemming en kreeg de hond tijdens een wandeling in het bos een ongeluk, waarbij een wond (enigszins gelijkend op een winkelhaak, een rechte snede met een kleine hoek) op de borstkas was ontstaan. Klager heeft in verband daarmee beklaagde geconsulteerd, als de dienstdoende dierenarts.

3.3. In de patiëntenkaart staat vermeld dat beklaagde met klager heeft gesproken over de medische voorgeschiedenis van de hond, die aan de ziekte van Cushing zou lijden, en in verband daarmee is de hond niet onder narcose gebracht voor het hechten van de wond. Beklaagde heeft de wond gespoeld met een fysiologische zoutoplossing, deze vervolgens zonder verdoving gehecht met enkelvoudige hechtingen, en een antibioticumkuur (Clavubactin) en pijnstillende en ontstekingsremmende medicatie (Carporal) voorgeschreven. Beklaagde heeft klager, die de volgende dag weer van zijn vakantiebestemming naar huis zou gaan, geadviseerd om de wond goed in de gaten te houden en bij twijfel voor controle naar zijn eigen dierenarts te gaan.

3.4. De volgende dag, op 5 maart 2018, is klager naar de praktijk van zijn eigen dierenarts gegaan, omdat de wond er slechter uitzag dan de dag ervoor. Klager heeft tegen een collega dierenarts van de praktijk verteld dat de hond de nacht ervoor veel bloed uit de wond had verloren en er niet op wilde liggen, vermoedelijk omdat dat pijnlijk was, en dat klager antibiotica van beklaagde had meegekregen, maar geen pijnstillende medicatie. Deze dierenarts heeft de hond onderzocht, waarbij de wond ernstig ontstoken bleek en er vers bloed uit druppelde. Palpatie bleek erg pijnlijk en de hond had een verhoogde lichaamstemperatuur van 39,5 ºC. Deze dierenarts heeft de hond onder narcose gebracht en vervolgens de wond verder geïnspecteerd en geconstateerd dat er sprake was van één laag hechtingen. Volgens deze dierenarts was de onderliggende spierlaag en/of subcutis niet gehecht en was sprake van een bloeding uit de spierlaag en was de subcutis vies en necrotiserend. Deze dierenarts heeft de wond in drie lagen gehecht. Het college heeft begrepen dat de genezing van de wond hierdoor wat langer heeft geduurd.

3.5. Op 15 maart 2018 heeft klager een e-mail bericht naar beklaagde gestuurd, waarin is aangekondigd dat een tuchtklacht zou worden ingediend, omdat hij de wond niet adequaat zou hebben behandeld.

  4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college heeft uit de stukken en het verhandelde ter zitting begrepen dat de wond aan de borstkas van de hond mogelijk was veroorzaakt door een tak of een stuk hout en dat de wond enigszins de vorm van een winkelhaak had, ongeveer 5 à 6 cm lang met een kleine buiging aan het uiteinde en niet bloedde.

5.3. Uit de stukken en hetgeen beklaagde ter zitting heeft verklaard is gebleken dat bij het klinisch onderzoek door beklaagde middels visuele inspectie is geconcludeerd dat het ging om een vrij oppervlakkige wond en dat niet anderszins en meer specifiek onderzoek is gedaan naar de diepte van de wond. Naar het oordeel van het college had zulks hier wel in de rede gelegen, gelet op de risicovolle locatie van de wond, namelijk in het thoraxgebied, welk nader onderzoek middels gebruik van een sonde of met het voelen met een vinger (in een handschoen) had kunnen worden uitgevoerd, aangezien van belang was te weten c.q. uit te sluiten of er nog een (stuk van een) takje, een ander voorwerp of vuil in de wond aanwezig was en er dan informatie was verkregen over de diepte van de wond. Het algemeen klinisch onderzoek is naar het oordeel van het college erg summier geweest, zonder opname van lichaamstemperatuur en polsfrequentie en auscultatie van het hart en de longen, waar niet is kunnen blijken van omstandigheden die daaraan in de weg stonden, naast dat beklaagde de hond niet eerder had gezien en verdere onderzoeksbevindingen van belang waren voor de    beslissing over de behandelwijze van de wond.

5.4. Gebleken is dat beklaagde tijdens het consult is afgegaan op hetgeen hem door klager is verteld over de hond, die de ziekte van Cushing zou hebben, wat voor beklaagde de reden is geweest om af te zien van het onder narcose brengen van de hond voor het hechten van de wond. Hoewel dit dus een gemotiveerde keuze is geweest, wordt door het college opgemerkt dat de ziekte van Cushing als zodanig niet per definitie contra-geïndiceerd hoeft te zijn voor het onder narcose brengen van een dier en beklaagde hierin een eigen verantwoordelijkheid had, waar overigens de eigen dierenarts van klager nadien de hond en de wond wel onder narcose heeft behandeld. In het kader van een te maken afweging om een wond zonder verdoving te hechten dient naar het oordeel van het college vooral het welzijn van een dier te worden betrokken, ook als een diereigenaar geen narcose voor zijn dier wenst. Om als dierenarts een eigen inzicht te krijgen over de vraag of er redenen waren om af te zien van narcose, had een uitgebreider algemeen klinisch onderzoek naar het oordeel van het college in de rede gelegen alsook de leeftijd en conditie van de hond betrokken dienen te worden betrokken, naast dat de wond, behalve visueel, bijvoorbeeld ook manueel (met een vinger in een handschoen) beter had kunnen worden onderzocht om de diepte ervan en de aanwezigheid van eventueel achtergebleven restmateriaal te kunnen bepalen.

5.5. Beklaagde is zonder een dergelijk nader onderzoek uitgegaan van een oppervlakkige wond en heeft de wond zonder narcose gespoeld en in één laag gehecht, waar met uitgebreider voor- onderzoek een meer afgewogen oordeel had kunnen worden gevormd en in het belang van het welzijn van de hond de meest aangewezen keuze kunnen worden gemaakt over het al dan niet onder narcose brengen van de hond en de wijze van hechten van de wond. Door beklaagde is ter zitting ook erkend dat de wond onder narcose beter onderzocht en gespoeld had kunnen worden. Naar het oordeel van het college kan beklaagde dan ook worden verweten dat hij zonder voldoende onderzoek te snel heeft gekozen voor een beperkte behandeling in de vorm van een spoelbehandeling en het hechten van de wond in slechts een enkele laag, mede uitgaande van hetgeen de volgende dag op de praktijk  van de eigen dierenarts is vastgesteld. De klacht wordt in zoverre gegrond geacht, waarbij naar het oordeel van het college met een waarschuwing kan worden volstaan. 

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. M.E.A. Cuppens-Joosten, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2018 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.