ECLI:NL:TDIVTC:2018:42 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/15

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2018:42
Datum uitspraak: 29-11-2018
Datum publicatie: 01-04-2019
Zaaknummer(s): 2018/15
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot een kat qua onderzoek en diagnostiek tekort te zijn geschoten, waarbij niet zou zijn  onderkend dat de kat een ernstig vochtprobleem had en daardoor onnodig heeft geleden. Ongegrond.    

X,           klager,

tegen

Y,           beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift.  Klager is in de gelegenheid gesteld om een akte van repliek in te dienen. In een schriftelijke reactie heeft klager aangegeven daar geen gebruik van de maken, waarna de schriftelijke fase van de procedure is gesloten.  De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 27 september 2018. Alleen klager en zijn echtgenote waren daarbij aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, naar de kern genomen en zakelijk weergegeven, met betrekking tot de kat van klager qua onderzoek en diagnostiek tekort te zijn geschoten, waarbij niet zou zijn  onderkend dat de kat een ernstig vochtprobleem had en onnodig heeft geleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klager, geboren op 2 mei 2001.

3.2. Op maandag 29 januari 2018 heeft een consult bij beklaagde plaatsgevonden. In het klaagschrift is van de zijde van klager beschreven dat de gezondheid van de kat achteruit was gegaan in die zin dat ze niet meer zelfstandig kon lopen, niet at en dronk, futloos was, een enigszins opgezette buik had en vrijwel niet meer urineerde en ontlastte.

3.3. Beklaagde heeft de kat bij het consult klinisch onderzocht. In de patiëntenkaart is genoteerd dat de kat niet at, diarree en een vieze achterhand had, alsook dermatitis, jeuk en veel vlooien. Bij palpatie was een lege buik te voelen, een normale blaas en nieren en geen diktes of vochtophoping (ascites) in de buikholte. Beklaagde heeft beschreven dat bij gebitsinspectie geen aanwijzing kon worden gevonden voor het niet willen eten. In de patiëntenkaart is qua waarschijnlijkheidsdiagnose genoteerd “gastroenteritis, hyper T4, nieren, lever” en dat een bloedonderzoek is geadviseerd, maar dat van de zijde van klager te duur werd bevonden.

3.4. Beklaagde heeft de kat vervolgens injecties toegediend met Emeprid tegen de misselijkheid en Moderin tegen de huidonsteking, alsook tabletten Finidiar voorgeschreven tegen de diarree, en een pipet met Advocate tegen vlooien, waarbij werd afgesproken om tegen het einde van die week weer contact met elkaar te hebben en de situatie te bespreken.

3.5. Volgens klager trad vervolgens echter in de thuissituatie geen verbetering op en kreeg de kat erg veel last van diarree en ook qua lopen, eten en drinken bleef de situatie zorgelijk, reden waarom op 5 februari 2018, een week na het bewuste consult, door klager naar de praktijk van beklaagde is gebeld met het verzoek om de kat in te laten slapen, waartoe voor de volgende dag een afspraak is gemaakt.  Die volgende dag is de kat door beklaagde geëuthanaseerd. In de patiëntenkaart staat dienaangaande genoteerd: “verzoek inslapen, gaat niet meer, vinden zelf verdere onderzoeken geen zin hebben, is op. Heeft 1x finidiar gegeven toen geen ontlasting meer, melk gegeven toen heftige diarree, wordt zwak.”

3.6. Klager heeft gesteld te hebben gesignaleerd dat er bij de euthanasie c.q. het overlijden vocht uit de bek van de kat kwam en dat hij na de crematie van de kat van een medewerker van het crematorium vernam dat er veel vocht in de buik en longen van de kat zat en dat dit probleem al langer moest hebben gespeeld. Daags na de crematie is van de zijde van klager richting beklaagde kritiek op haar handelen geuit in de zin dat zij qua diagnostiek tekort zou zijn geschoten en een vochtprobleem niet heeft onderkend, waardoor de kat onnodig heeft geleden en eerder uit haar lijden had behoren te worden verlost.

3.7. Op 16 februari 2018 heeft een gesprek op de praktijk plaatsgevonden tussen de echtgenote van klager en beklaagde, dat echter niet tot een vergelijk heeft geleid. Hierna is de onderhavige tuchtklacht ingediend.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat als een van de uitgangspunten in het veterinair tuchtrecht geldt  dat het er bij de beoordeling van de vraag of een dierenarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld niet om gaat of de meest optimale zorg is verleend, maar dat als criterium wordt aangehouden of de dierenarts in kwestie als redelijke bekwaam en redelijk handelend vakgenoot is opgetreden.

5.3. Eerstens is in geschil hoe uitgebreid het klinisch onderzoek tijdens het bewuste consult is geweest. Ter zitting is door klager desgevraagd aangegeven dat beklaagde met een stethoscoop heeft geluisterd (naar het hart en de longen) en de lichaamstemperatuur heeft opgenomen. Beklaagde heeft in verweer echter beschreven dat zij een volledig lichamelijk onderzoek heeft uitgevoerd en het college ziet onvoldoende aanleiding om er niet vanuit te mogen gaan dat zij, behalve het beluisteren met een stethoscoop van het hart en de longen en het opnemen van de lichaamstemperatuur, ook –mogelijk buiten de waarneming van klager andere klinische parameters bij de kat heeft gecheckt en dat tevens een gebitsinspectie en buikpalpatie heeft plaatsgevonden.

5.4. Beklaagde heeft gesteld dat zij de kat alert vond, dat de kat kon staan en normaal bewoog, roze slijmvliezen had, dat de turgor niet afwijkend was en dat de buik bij palpatie op dat moment leeg was.  Met name gelet ook op het vervolgens ingezette medicatietraject heeft het college onvoldoende reden te twijfelen aan de notities in de patiëntenkaart, waarin is beschreven dat de kat diarree, huidontsteking en vlooien had. Ook het enkele feit dat nadien bij het crematorium en niet door een dierenarts veel vocht in de buikholte of longen zou zijn geconstateerd, hoeft nog niet te betekenen dat dit al speelde en waarneembaar was ten tijde van het consult op 29 januari 2018, hetgeen beklaagde ook heeft betwist.  

5.5. Als wordt uitgegaan van het door beklaagde beschreven klinische beeld, dan waren er ten tijde van de bewuste consult geen aanwijzingen voor vocht in de buik of longen en van een kritieke of terminale gezondheidssituatie, hetgeen niet wegneemt dat de op leeftijd zijnde kat niettemin  al langer met diverse gezondheidsklachten kampte. Uit de patiëntenkaart volgt dat in dat verband  bij een consult in mei 2017 door beklaagde een bloedonderzoek is voorgesteld, om de oorzaak van toen reeds spelende klachten –onder meer verminderde eetlust, soms omvallen, verdenking van iets minder goed functionerende nieren te achterhalen. Gebleken is dat destijds een bloedonderzoek door klager werd afgeslagen, maar dat toen wel een urineonderzoek is uitgevoerd, dat echter geen afwijkingen of bijzonderheden opleverde, waarna een dieetadvies is gegeven.

5.6. Met betrekking tot het consult op 29 januari 2018 deelt het college de visie van beklaagde dat aan de gezondheidsklachten van de kat diverse aandoeningen ten grondslag konden liggen. Mede gelet op het feit dat Finidiar is voorgeschreven, is voor het college voldoende aannemelijk dat de kat ook diarree had, met de aantekeningen dat die aandoening op zichzelf kon  staan, maar evenzeer een symptoom van een onderliggende ziekte kon zijn. Het college acht verdedigbaar dat beklaagde op basis van de anamnese en het klinische beeld differentieeldiagnostisch aan een gastrointestinaal probleem, hyperthyreoidie, een chronische nierziekte, een leveraandoening of neoplasie dacht. Het was zeker denkbaar dat de kat een van deze aandoeningen onder de leden had, maar kon bijv. de diarree ook primair van aard zijn of kon er evengoed sprake zijn van een aandoening die wellicht nog goed behandelbaar zou zijn. Het college is met beklaagde van oordeel dat, om inzicht en meer duidelijkheid te verkrijgen over de precieze (onderliggende) oorzaak van de klachten en het stellen van een duidelijke diagnose, nader bloedonderzoek geïndiceerd was. Dat is hier niet gebeurd, echter is niet kunnen blijken althans voert het naar het oordeel van het college te ver om te oordelen dat zulks beklaagde zou moeten worden aangerekend.

5.7. Uit de stukken en eigen stellingen van klager volgt dat een voorstel tot betaling in termijnen van de kosten van een bloedonderzoek is besproken, hetgeen impliceert dat door beklaagde tot een dergelijk onderzoek is geadviseerd, hetgeen ook ter zitting door klager is erkend. Van de zijde van klager is verder toegegeven dat zij zelf in een bloedonderzoek geen meerwaarde zagen –de kat was op leeftijd en er bestonden twijfels over de noodzaak ervan en dat dit mogelijk onnodige kosten mee zou brengen, waar het urineonderzoek dat een half jaar eerder was verricht geen afwijkingen aan het licht had gebracht. Op basis van dit alles is voor het college onvoldoende kunnen blijken dat beklaagde een verwijt treft waar er tijdens het bewuste consult geen (duidelijke en definitieve) diagnose is gesteld. Overigens is er na de euthanasie van de kat ook geen sectie verricht en is ook geen helderheid verkregen over een onderliggende ziekte die de verdere verslechtering heeft veroorzaakt.

5.8. Het college gaat er dus vanuit dat door beklaagde geen bloedonderzoek kon worden uitgevoerd en dat zij vervolgens naar bevind van zaken heeft moeten handelen. Niet gebleken is dat van de zijde van klager uitdrukkelijk om euthanasie is verzocht en het college gaat er vanuit dat tijdens het bewuste consult op 29 januari 2018 geen vocht in de buik kon worden gevoeld, noch dat de kat pijn had en terminaal was c.q. dermate kritieke symptomen aan de orde waren dat op dat moment reeds tot euthanasie had moeten worden besloten. Als gezegd gaat het college er vanuit dat de kat tijdens het consult al diarree had, nu er Finidiar is voorgeschreven en wordt niet uitgesloten geacht dat, ondanks die medicatie, er in de dagen na het consult (opnieuw) diarree is ontstaan doordat de kat melk voorgezet heeft gekregen, zoals beklaagde heeft betoogd.

5.9. Als hiervoor is overwogen staat voor het college dus niet vast dat en zo ja, wanneer er vocht in de buikholte van de kat terecht is gekomen, naast dat het bij het cremeren en overlijden van een dier niet abnormaal is dat alsdan vocht uit lichaamsopeningen vrijkomt, zodat ook daaruit nog niet volgt dat er reeds (een afwijkende hoeveelheid) vocht in de buik en longen van de kat aanwezig was tijdens het consult op 29 januari 20 18, hetgeen beklaagde zou hebben gemist. Op basis van het door beklaagde beschreven klinische beeld en binnen de haar geboden onderzoeksmogelijkheden, valt naar het oordeel van het college te billijken dat zij nog een symptomatische behandeling, overigens met geëigende diergeneesmiddelen (Moderin, Advocate, Finidiar en Emeprid), heeft voorgesteld en toegepast om te bezien of daarmee nog verbetering kon worden bereikt. Daar komt bij dat er ter evaluatie een contactafspraak is gemaakt voor een week nadien, waarbij alsdan of zo nodig al eerder alsnog voor een bloedonderzoek of ander behandeltraject, daaronder euthanasie, had kunnen worden gekozen en is ook in die zin naar het oordeel van het college verdedigbaar gehandeld. Aldus is het college van oordeel dat het veterinair handelen van beklaagde binnen de grenz en van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven en wordt de klacht ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. M.E.A. Cuppens-Joosten, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2018 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.