ECLI:NL:TDIVTC:2018:17 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2017/55

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2018:17
Datum uitspraak: 26-04-2018
Datum publicatie: 13-09-2018
Zaaknummer(s): 2017/55
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts zou euthanasie van een schaap onjuist althans onzorgvuldig hebben uitgevoerd. Ongegrond.

X,         klaagster,    

tegen

Y,         beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer en de repliek. Beklaagde heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een akte van dupliek in te dienen. Partijen zijn vervolgens uitgenodigd voor een mondelinge behandeling. Geen van partijen is verschenen. Het college heeft de klacht in raadkamer besproken, waarna uitspraak is bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde de euthanasie van het schaap van klaagster veterinair onjuist althans onzorgvuldig heeft uitgevoerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Op zaterdag 24 juni 2017 heeft klaagster met betrekking tot haar zieke schaap contact gezocht met haar vaste dierenarts, die echter geen dienst had en is beklaagde als waarnemend dierenarts ter plaatse gekomen. Niet in geschil is dat klaagster de hulp van een dierenarts had ingeroepen met de bedoeling om het schaap te komen euthanaseren.

3.2. De lezingen lopen uiteen over hoe de euthanasie is verlopen. Waar klaagster stelt dat beklaagde twee injectienaalden heeft gebruikt en tot twee keer mis prikte, waarbij de eerste keer de spuit zou zijn ‘gebroken’ en de tweede keer bloed uit de hals van het schaap spoot, heeft beklaagde dit betwist en gesteld dat het plaatsen van de injectienaalden correct en zonder problemen is verlopen. Wat wel vast staat is dat beklaagde op een gegeven moment is verzocht het erf te verlaten, op een moment dat het schaap nog ademde en nog niet was overleden, hetgeen klaagster vervolgens zelf heeft bewerkstelligd met het dichtdrukken van neus en mond van het schaap.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft schriftelijk verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van het schaap van klaagster. Daarbij wordt naar vaste jurisprudentie beoordeeld of het veterinair handelen van de dierenarts in kwestie binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

5.2. Het college stelt voorop dat de euthanasie van een dier voor eigenaren een emotionele en belastende gebeurtenis kan zijn. Van de betrokken dierenarts mag mede daarom, maar ook ter voorkoming van onnodig leed bij het dier, worden verwacht bij de uitvoering ervan zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid te betrachten. Dit neemt evenwel niet weg dat vooraf nimmer kan worden gegarandeerd dat een euthanasieproces probleemloos verloopt.

5.3. Beklaagde wordt onder meer verweten dat hij het schaap voorafgaande aan de euthanasie niet zou hebben onderzocht. Dienaangaande overweegt het college dat, hoewel in geschil is of het schaap ook erg vermagerd was, het dier blijkens de eigen stellingen van klaagster op leeftijd (8 jaar) en die middag ziek en futloos was en geen stap meer kon lopen. Het staat blijkens de eigen stellingen van klaagster verder vast dat zij zelf had verzocht om het schaap uit haar lijden te verlossen, waarmee beklaagde het blijkens zijn verweerschrift ‘eens was’. Het college acht voldoende aannemelijk dat beklaagde in zoverre een anamnese heeft afgenomen, waar hij het schaap voorafgaande aan de euthanasie ook feitelijk heeft gezien, op grond waarvan door het college niet wordt aangenomen dat hier op onterechte gronden tot euthanasie is over gegaan.

5.4. Beklaagde heeft verder afdoende gemotiveerd waarom hij voorafgaande aan de euthanasie om een nylontouw heeft verzocht, dat hem door de buurvrouw van klaagster is verstrekt en dat hij om de hals van het schaap heeft aangebracht. Middels het aanspannen van het nylontouw kon een bloedvat worden gevonden c.q. gestuwd om daar een losse naald in aan te brengen c.q. via de bloedbaan het euthanasiemiddel in te kunnen brengen. Het college acht aldus niet verwijtbaar dat beklaagde bij de euthanasie gebruik heeft gemaakt van een stuk nylontouw.

5.5. Voor het overige kan het college niet anders dan vast stellen dat de lezingen van partijen uiteen lopen over hoe het euthanasieproces vervolgens is verlopen, behalve dan dat beklaagde op enig moment is verzocht het erf te verlaten. Volgens klaagster heeft beklaagde na het aanbrengen van het nylontouw om de hals van het schaap tot twee keer toe mis geprikt, waarbij de eerste keer de spuit brak en de vloeistof alle kanten op spoot en een tweede poging nog ruwer en onvriendelijker verliep met als gevolg dat er bloed uit de hals spoot en het schaap alle kanten op spartelde. Beklaagde wilde hierna volgens klaagster naar zijn auto gaan om een derde injectienaald te halen, hetgeen klaagster niet meer heeft toegestaan en heeft zij hem, na betaling, verzocht het erf te verlaten. 

5.6. Beklaagde stelt hiertegenover eerst uit zijn auto een naald (type 18G x 1,5 1,2 x 40 mm) en een injectiespuit Euthasol te hebben gehaald. Beklaagde stelt met het nylontouw de vena jugularis in de hals van het schaap te hebben gestuwd en met de losse naald de vene te hebben aangeprikt, die in een keer goed zat  –waarbij hele druppels bloed uit de naald kwamen en  waardoor een klein rood vlekje ter grootte van een euro in de vacht ontstond-, waarna hij de injectiespuit met Euthasol heeft ingespoten. Beklaagde stelt dat er geen naald is gebroken en dat het schaap direct in comateuze toestand kwam te verkeren en nog wel heel oppervlakkig in een lage frequentie ademde, op het moment dat hij het erf moest verlaten.

5.7. Gelet op de tegenstrijdige lezingen die partijen hebben gegeven en bij gebreke van aanvullend bewijs, kunnen de feiten aangaande de wijze waarop de euthanasie is verlopen door het college niet worden vastgesteld, met de aantekening dat, als het een dierenarts niet direct lukt om een injectienaald in een ader te brengen, dit nog niet direct tuchtrechtelijk verwijtbaar hoeft te zijn en het college er verder vanuit gaat dat beklaagde, omdat hij het erf diende te verlaten,  geen verdere actie meer heeft kunnen ondernemen en hem om die reden niet kan worden aangerekend dat op het moment van zijn vertrek van het erf de dood van het dier nog niet was vastgesteld. Het is vaste tuchtrechtspraak dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Dit is met betrekking tot het precieze verloop van de euthanasie hier niet het geval, zodat de klacht ook op dit onderdeel moet worden afgewezen. 

5.8. Resumerend gaat het college er vanuit dat op gerechtvaardigde gronden tot euthanasie is besloten, is aanvaardbaar geweest dat beklaagde in het kader van de uitvoering ervan een nylontouw heeft gebruikt om de vena jugularis te stuwen en is er tegenspraak over hoe het verdere euthanasieproces is verlopen, zodat dienaangaande en bij gebrek aan nader bewijs de feiten niet kunnen worden vastgesteld. Aldus is niet komen vast te staan dat beklaagde in veterinaire zin verwijtbaar en/of nalatig handelen kan worden verweten dat tuchtrechtelijke consequenties zou moeten hebben. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. B. Austie, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2018 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.