ECLI:NL:TDIVTC:2018:13 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2017/46

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2018:13
Datum uitspraak: 29-03-2018
Datum publicatie: 13-09-2018
Zaaknummer(s): 2017/46
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat ten aanzien van een zieke hond tekort te zijn geschoten in de verleende veterinaire zorg, met name doordat zou zijn  geweigerd een visite aan huis af te leggen om de hond te onderzoeken. Ongegrond.

X,                      

klaagster,

tegen

Y,                                           

beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 25 januari 2018.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak en samengevat, dat hij ten aanzien van de zieke hond van klaagster tekort is geschoten in de verleende veterinaire zorg, met name doordat zou zijn  geweigerd een visite aan huis af te leggen om de hond te onderzoeken.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om  de hond van klaagster, een Galgo Espangol. 

3.2. Op 14 maart 2017 is door beklaagde, op dat moment de vaste dierenarts van klaagster, bij de hond een bultje op het linker onderooglid verwijderd. Omdat tevens werd geconstateerd dat de hond een bolle buik had, is ook een echografisch onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat de milt vergroot was en de structuur zeer afwijkend. In overleg met klaagster is besloten tot een operatie, omdat mogelijk sprake kon zijn van een  tumor of hyperplasie.

3.3. Op 28 maart  2017 heeft de operatie plaatsgevonden, waarbij door beklaagde is besloten de milt te verwijderen. Beklaagde heeft na de operatie een antibioticumkuur voorgeschreven, alsook Metacam en met klaagster een afspraak gemaakt voor een controle consult.

3.4. Dit controleconsult heeft op 31 maart 2017 plaatsgevonden. Bij het klinisch onderzoek is door beklaagde geconstateerd dat de lichaamstemperatuur van de hond niet afwijkend was, dat de slijmvliezen roze waren en dat er geen bijzonderheden waren bij auscultatie en voor wat betreft de ademhalingsfrequentie. Beklaagde heeft wel een hematoom rondom de operatiewond geconstateerd, echter bleek die verder niet gezwollen. Er is geadviseerd de voorgeschreven antibioticumkuur voort te zetten en na tien dagen opnieuw voor controle op de praktijk terug te komen.

3.5. Op zaterdagavond 2 april 2017 begon de hond te braken, piepen en te hijgen, en kon ze dezelfde avond bij een (andere dienstdoende) praktijk terecht, waar het dier is onderzocht en symptomatisch en medicamenteus is behandeld.

3.6. De volgende dag, op zondag 3 april 2017, verslechterde de gezondheidstoestand van de hond wederom en heeft klaagster tevergeefs getracht telefonisch contact met de dienstdoende dierenarts te krijgen. In het klaagschrift wordt vermeld dat klaagster via de door haar geraadpleegde dierenambulance is verwezen naar een andere praktijk. De hond is aldaar klinisch onderzocht en er is bloedonderzoek uitgevoerd, waaruit naar voren kwam dat er sprake was van een ontsteking in de buikholte. De hond is op deze praktijk opgenomen, aan een infuus gelegd en heeft antibiotica en pijnstillende medicatie toegediend gekregen.

3.7. Op 5 april 2017 heeft klaagster haar hond bij deze praktijk opgehaald. Eenmaal thuisgekomen zakte de hond door haar poten en heeft klaagster -omdat de praktijk waar de hond in opname had verbleven op dat moment gesloten was- telefonisch contact met beklaagde gezocht. Dit is blijkens de stukken om 18:50 uur gebeurd. Tussen partijen is in geschil of klaagster om een onderzoek van de hond aan huis heeft verzocht alsook of door beklaagde is aangeboden met de hond voor onderzoek naar de praktijk te komen. In ieder geval is de dochter van klaagster na het telefoongesprek naar de praktijk gekomen en heeft zij pijnstillende medicatie meegekregen. In de stukken c.q. patiëntenkaart wordt vermeld dat verwijzing naar een andere kliniek is voorgesteld waar de hond indien nodig opgenomen en gemonitord kon worden, maar dat (de dochter van) klaagster dit niet wilde. Afgesproken werd dat de hond de volgende ochtend voor controle bij beklaagde langs zou komen.

3.8. In de nacht van 5 op 6 april 2017 is de hond thuis overleden. In de periode hierna heeft klaagster meermaals contact gehad met de praktijk om haar onvrede te uiten over de gang van zaken, waarbij beklaagde met name is verweten dat hij die bewuste avond geen huisvisite heeft willen afleggen om het dier te onderzoeken (en zo nodig te euthanaseren). Er heeft op 10 april 2017 een gesprek tussen partijen plaatsgevonden, dat niet tot een vergelijk heeft geleid, waarna klaagster de onderhavige klacht heeft ingediend.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Klaagster heeft gesteld dat zij op 5 april 2017 geen adequate hulp van beklaagde heeft gekregen, omdat hij geen visite aan huis heeft willen afleggen en haar hond niet heeft willen onderzoeken, omdat het bijna sluitingstijd was, en hij ten onrechte slechts heeft volstaan met pijnstillende medicatie en het advies de volgende ochtend terug te komen.

5.3. Uit de stukken is gebleken dat van de zijde van klaagster die avond om 18:50 uur naar de praktijk is gebeld. Niet in geschil is dat de kliniek die avond om 19:30 uur zou sluiten. Ter zitting is verklaard dat een assistente klaagster eerst telefonisch te woord heeft gestaan en dat beklaagde al vrij snel daarna het gesprek met klaagster heeft over genomen. Naar het oordeel van het college mag in redelijkheid worden aangenomen, gelet op de duur van het gesprek, 16 minuten, dat de gezondheidssituatie van de hond uitgebreid is besproken, naast dat er nog enige tijd resteerde tot aan de officiële sluitingstijd van de praktijk. Beklaagde heeft overigens gesteld dat klaagster hem die avond op geen enkele wijze heeft verzocht om een visite aan huis en dat zij dit hem eerst na het overlijden van de hond en dus achteraf heeft verweten.

5.4. Niet in geschil is dat beklaagde tijdens het telefoongesprek vragen heeft gesteld, bijvoorbeeld over of de hond bij bewustzijn of benauwd was, en over de kleur van de slijmvliezen. Tussen partijen staat verder vast dat (ofwel tijdens het telefoongesprek ofwel tijdens het bezoek dat de dochter van klaagster vervolgens aan de praktijk bracht), in ieder geval is gesproken dat contact kon worden opgenomen met de dienstdoende dierenartsenpraktijk, waar de hond eventueel voor de avond en nacht kon worden opgenomen en gemonitord, hetgeen klaagster althans haar dochter echter niet wilde omdat  dit te belastend voor de hond werd gevonden. Uitgaande van de situatie dat klaagster niet naar een andere kliniek wilde worden doorverwezen voor onderzoek en eventueel opname, is het dan vervolgens de vraag wat er in het kader van de zorgvuldige beroepsuitoefening van beklaagde had mogen worden verwacht.

5.5. Naar het oordeel van het college was het in het onderhavige geval, om de ernst van de situatie in te kunnen schatten, in ieder geval aangewezen en geboden dat de hond die avond door een dierenarts zou worden gezien en onderzocht, zoals van de zijde van beklaagde overigens ook zelf is beaamd. Nu verwijzing naar een andere kliniek voor klaagster geen wenselijke optie bleek, had het in de visie van het college in de rede gelegen dat de hond door beklaagde zelf  was gezien en onderzocht.

5.6. Ter zitting heeft klaagster aangegeven dat zij noch haar dochter expliciet hebben verzocht om het afleggen van een visite aan huis, maar dat beklaagde dit naar hun mening uit zichzelf had behoren voor te stellen, met name gelet op de geringe geografische afstand (400 meter) tussen de praktijk en de woning van klaagster en om te bepalen of de hond eventueel ingeslapen moest worden.

5.7. Het college heeft in eerdere jurisprudentie reeds overwogen dat het afleggen van een visite aan huis voor onderzoek of behandeling van een dier als een extra service moet worden beschouwd, die geen vanzelfsprekendheid of verplichting voor de dierenarts betreft. Hoewel het in eerdere uitspraken vrijwel altijd ging om de ‘dienstdoende’ dierenarts -die in het weekend of tijdens de avond of nacht ter vervanging van (buurt)collega’s werkzaam is-, geldt die hoofdregel naar het oordeel van het college ook binnen de reguliere openingstijden van een praktijk. Op een praktijk zijn immers betere onderzoeks- en behandelmogelijkheden en het is gebruikelijk en in logistieke zin effectiever dat diereigenaren voor een consult met hun dier naar de praktijk komen. Dat wil niet zeggen dat op dit uitgangspunt in noodsituaties geen uitzonderingen mogelijk of denkbaar zijn, echter is dit afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval en zal dit per situatie moeten worden beoordeeld.

5.8. Van bijzondere feiten en omstandigheden op basis waarvan beklaagde in dit geval gehouden zou zijn geweest een visite aan huis af te leggen is naar het oordeel van het college niet kunnen blijken, met dien verstande dat in die situatie  wél in de rede had gelegen om klaagster aan te bieden om met de hond voor onderzoek naar de praktijk te komen, om aan hand daarvan te bepalen welke behandeloptie, bijvoorbeeld doorverwijzing of euthanasie, aangewezen was. Beklaagde heeft, overigens anders dan in eerste instantie in zijn verweer, in dupliek maar met name ook ter zitting nadrukkelijk aangevoerd klaagster althans haar dochter te hebben uitgenodigd om met de hond naar de praktijk te komen en eerst daarna verwijzing naar een andere dierenartspraktijk te hebben voorgesteld, welke beide voorstellen werden afgewezen. In dat kader geldt verder overigens dat in het onderhavige geval niet is gebleken van zodanige uitzonderlijke omstandigheden (de hond woog ongeveer 26 kg) dat van klaagster of van de hond niet gevergd kon worden naar de praktijk te komen, zo nodig met inschakeling van bekenden of derden en zoals volgens afspraak ook de volgende ochtend zou geschieden.

5.9. Van de zijde van klaagster is weliswaar gesteld dat door beklaagde geen enkel aanbod om met de hond naar de praktijk te komen is gedaan, echter bij gebrek aan nader bewijs hieromtrent en gelet op de uitdrukkelijke betwisting daarvan door beklaagde, kunnen de feiten in deze door het college niet met zekerheid worden vastgesteld. Het is vaste tuchtrechtspraak dat, wanneer partijen over bepaalde feiten verschillende lezingen hebben gegeven en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Dat is hier met betrekking tot het al dan niet gedane aanbod om met de hond naar de praktijk te komen niet het geval.

5.10. Het geheel overziend is de conclusie dat voor het college niet is komen vast te staan dat er die avond aan de zijde van beklaagde sprake is geweest van een weigering om medische hulp aan de hond te verlenen of dat anderszins sprake is geweest van nalatigheid of van een tekortschieten dat  tuchtrechtelijke consequenties zou moeten hebben. Een en ander betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2018 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.