ECLI:NL:TDIVBC:2018:9 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2018/10

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2018:9
Datum uitspraak: 19-12-2018
Datum publicatie: 17-01-2019
Zaaknummer(s): VB 2018/10
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Verwerpt het beroep
Inhoudsindicatie: Hond. Epileptische aanval.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 19 december 2018

in de zaak VB 2018/10 van

X en Y, wonend te A,

klagers in eerste aanleg, appellanten van de uitspraak van 13 april 2018 van het Veterinair Tuchtcollege (zaaknummer 2017/70),

hierna te noemen: appellanten,

tegen

Y , dierenarts te A,

beklaagde in eerste aanleg, verweerder in beroep,

hierna te noemen: de dierenarts.

1.    Het verloop van het geding

Bij beroepschrift van 22 mei 2018, met twee producties, zijn appellanten tijdig bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen voornoemde uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege.

De dierenarts heeft in een verweerschrift van 20 juni 2018 gereageerd op het beroepschrift.

Appellanten hebben het beroepschrift aangevuld bij brief van 23 oktober 2018, met twee nadere producties. De reactie daarop van de dierenarts van 5 november 2018, binnengekomen op 7 november 2018, is teruggestuurd omdat deze buiten de termijn van tien dagen voorafgaand aan de zitting is ingediend.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 9 november 2018. De dierenarts heeft, na behoorlijk te zijn opgeroepen, meegedeeld niet naar de zitting te komen. Appellanten hebben hun standpunt bij monde van X toegelicht. Hierna is de uitspraak bepaald.

2.    De feiten

Het Veterinair Tuchtcollege heeft in zijn uitspraak onder het kopje “voorgeschiedenis” de feiten als volgt weergegeven, waarbij – ook in de volgende citaten – voor de “beklaagde” steeds de dierenarts moet worden gelezen en voor de “klager” steeds appellanten:

“ 3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klager, een Chihuahua met de naam Baby.

3.2. De hond van klager kampte al een aantal jaren met terugkerende epilepsieaanvallen waarvoor hij, naar het college heeft begrepen, door een collega van beklaagde (als de ‘vaste’ dierenarts, werkzaam op een andere vestiging van de praktijk) werd begeleid en waarvoor klager medicatie (o.a. Stesolid) in huis had. Op 11 juli 2017 heeft klager de betreffende collega van beklaagde geconsulteerd, omdat de hond verkouden en benauwd was. Uit het klinisch onderzoek kwam naar voren dat de hond last had van ‘reverse sneezing’ en een keelontsteking had. De betreffende collega heeft een injectie met een antibioticum (Amoxicilline) toegediend en Amoxicilline tabletten voorgeschreven.  

3.3. Op 14 juli 2017 is klager opnieuw bij deze collega van beklaagde geweest. In de patiëntenkaart is opgetekend dat de hond nog benauwd was en dat de betreffende collega bij het klinisch onderzoek tevens een anaalklierontsteking bij de hond constateerde. Er is onder meer een antibioticum (Clavubactin) en een ontstekingsremmend middel (Dexamethason) voorgeschreven, alsmede Stesolid, naar het college heeft begrepen voor de zekerheid om thuis achter de hand te hebben, voor het geval zich weer een epilepsieaanval zou voordoen en er aldus tijdig medicatie kon worden ingezet.

3.4. Op zondagavond 16 juli 2017 heeft klager, naar hij in de stukken heeft gesteld, om 21.53 uur telefonisch contact gehad met beklaagde, die op die avond als dienstdoende dierenarts fungeerde. Partijen hebben verschillende lezingen gegeven over hetgeen door klager is gezegd over de symptomen die de hond op dat moment vertoonde, alsook over het tijdstip waarop de hond een epilepsieaanval had gehad en over het tijdstip waarop klager Stesolid had toegediend. In de patiëntenkaart is door beklaagde opgetekend dat de hond clusterepilepsie had en dat klager 5 minuten voor het bewuste telefoongesprek zijn hond Stesolid (10 mg) had gegeven en dat is geadviseerd om nog te wachten om dit middel in te laten werken.

3.5. Klager stelt in de stukken dat hij diezelfde avond om 22.17 uur voor de tweede keer met beklaagde heeft gebeld, omdat er geen verbetering was opgetreden en dat beklaagde hem eerst toen heeft uitgenodigd om met de hond naar de praktijk te komen. Klager heeft in de stukken gesteld dat hij op korte afstand van de betreffende praktijk woonachtig is (op minder dan 5 minuten rijden). De hond is onderweg naar de praktijk komen te overlijden.

3.6. Klager stelt zich op het standpunt dat, als beklaagde na het eerste telefoongesprek op die bewuste avond, direct een visite aan huis had afgelegd of de hond naar de praktijk had laten komen, het overlijden van het dier had kunnen worden voorkomen. De vraag die voorligt is of tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest dat dit niet is gebeurd. ”

3.    De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege berust op de volgende beoordeling:

“ 5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van de vraag wordt als criterium aangehouden of de dierenarts heeft gehandeld als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Voor zover klager overigens heeft gesteld dat hij diverse gemaakte kosten voor de hond door beklaagde vergoed wenst te zien, geldt dat in een tuchtprocedure als de onderhavige geen schadevergoeding kan worden toegekend. Bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken zijn niet aan de orde.  

5.2. Anders dan klager heeft gesteld en meent, acht het college voldoende aannemelijk dat, op het moment dat klager beklaagde op die bewuste zondagavond 16 juli 2017 voor de eerste keer belde, zij niet in de praktijk of thuis was, maar dat zij in de auto zat op weg terug naar de praktijk, nadat zij in verband met een spoedgeval een visite bij iemand aan huis had afgelegd. Het is ook niet uit te sluiten dat, zoals beklaagde in dupliek heeft gesteld, de op dat moment af te leggen afstand tot haar praktijk minder dan een kwartier bedroeg. Beklaagde heeft ter zitting verder toegelicht dat de (televisie)geluiden die klager tijdens het telefoongesprek kennelijk hoorde, afkomstig waren van de radio die zij in de auto aan had staan. Beklaagde heeft gesteld dat zij, omdat zij onderweg was, op dat moment ook niet in de gelegenheid was om de patiëntenkaart te raadplegen, dat zij klager vragen heeft gesteld en ook eerst op de praktijk achteraf de patiëntenkaart heeft kunnen invullen.

5.3. De lezingen van partijen lopen uiteen over wat er tijdens dit eerste telefoongesprek die avond over en weer tussen partijen is gezegd. Volgens klager heeft hij de eerste keer om 21.53 uur gebeld en beklaagde verteld dat de hond, die tijdens de epileptische aanval anders reageerde dan normaal, benauwd was en daarvoor behandeld werd door zijn vaste dierenarts, en dat hij de hond omstreeks 21:30 uur Stesolid had toegediend, maar dat dit niet tot verbetering had geleid. Volgens klager heeft beklaagde hem geadviseerd om de hond nog een spuitje met Stesolid toe te dienen, welk advies hij niet heeft opgevolgd, omdat dit hem eerder door de vaste dierenarts was afgeraden.

5.4. Beklaagde heeft een andere lezing over het telefoongesprek gegeven. Zij heeft gesteld dat tijdens dit eerste telefoongesprek niet is gesproken over ademnood of benauwdheid en dat haar werd verteld dat de hond 5 minuten eerder Stesolid toegediend had gekregen, reden waarom zij heeft geadviseerd om nog tien tot vijftien minuten te wachten om het middel in te kunnen laten werken. Beklaagde heeft in de stukken althans ter zitting verder gesteld dat er geen tekenen zijn gemeld die wezen op een levensbedreigende situatie, dat van de zijde van klager tijdens dit eerste telefoongesprek niet is gevraagd om een bezoek aan de praktijk, noch om een visite aan huis, en zij heeft betwist te hebben geadviseerd om opnieuw Stesolid toe te dienen. Beklaagde heeft er verder op gewezen dat er op basis van de stukken van klager nog enige tijd heeft gezeten tussen het tijdstip waarop zij hem heeft uitgenodigd met de hond naar de praktijk te komen en het door klager genoemde tijdstip van overlijden.

5.5. Gelet op de tegenstrijdige lezingen en bij gebreke van aanvullend bewijs, kan het college de precieze feiten omtrent het tijdens het ‘eerste’ telefoongesprek tussen partijen besprokene niet vast stellen en derhalve ook niet concluderen dat sprake is geweest van een spoedsituatie, waarbij beklaagde de hond terstond naar de praktijk had moeten laten komen of een visite aan huis had moeten afleggen. Als van de lezing van de dierenarts zou worden uitgegaan, dan is tijdens het eerste telefoongesprek niet over ademnood gesproken, was nog slechts 5 minuten eerder Stesolid toegediend en zou er in die situatie naar het oordeel van het college geen reden zijn voor een tuchtrechtelijk verwijt met betrekking tot haar advisering om de situatie nog kort af te wachten, om het middel in te kunnen laten werken -blijkens de door beklaagde ingebrachte stukken is de werking van rectiole Stesolid na ongeveer 15 minuten maximaal-, met de aantekening dat het college er vanuit gaat dat zij op dat moment nog in de auto zat op weg naar de praktijk, terug komend van een spoedgeval. Het college acht verder voldoende aannemelijk dat beklaagde heeft aangegeven dat klager opnieuw contact diende op te nemen als de situatie zou aanhouden en er geen verbetering zou optreden. Het is vaste tuchtrechtspraak dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Dit is met betrekking tot dit klachtonderdeel niet het geval.

5.6. Vast staat dat beklaagde, inmiddels op de praktijk was aangekomen, klager tijdens het tweede telefoongesprek heeft uitgenodigd met de hond naar de praktijk te komen. Beklaagde heeft betwist na aankomst van de hond op de praktijk niet meer naar het hartje te hebben geluisterd, echter werd daarbij de dood van de hond vastgesteld en had verdere actie als reanimeren geen zin meer, hetgeen door het college aannemelijk wordt bevonden. Voor zover beklaagde nog overige verwijten zijn gemaakt, daaronder dat zij verkeerde kleding droeg (nachtkleding c.q. vrijetijdskleding), vallen dergelijke verwijten buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht. Ook de stelling dat beklaagde eerder bij een consult op 17 maart 2017 ten onrechte een anaalklierontsteking niet zo hebben gediagnosticeerd, wordt door het college gepasseerd. Behalve dat het college heeft begrepen dat dit een andere hond van klager betrof, heeft beklaagde gesteld dat er bij het betreffende consult geen symptomen waren gebleken die op een anaalklierontsteking wezen en volgt het college haar in haar redenering dat niet uitgesloten is dat een dergelijke ontsteking zich 3 dagen later kan hebben ontwikkeld, toen deze bij een opvolgend consult door een collega is vastgesteld.

5.7. Resumerend kan door het college niet worden geconcludeerd dat het veterinair handelen van beklaagde niet binnen de grenzen van redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven en wordt er onvoldoende aanleiding gezien om uit te gaan van een veterinair tekortschieten dat het opleggen van een tuchtmaatregel zou rechtvaardigen. In aanmerking genomen de tegenstrijdige lezingen die er over het ‘eerste’ telefoongesprek zijn gegeven en de daarbij vermelde symptomen, de tegenspraak over het tijdstip van de aanval die bewuste avond en het tijdstip van toediening van Stesolid, kan niet worden geoordeeld dat tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest dat eerst het advies is gegeven te trachten om met Stesolid de situatie te verhelpen, daarbij uitgaande van de situatie dat beklaagde op dat moment onderweg in haar auto op weg naar de praktijk was.  Als deze medicatie inderdaad 5 minuten eerder was toegediend, dan is het advies van beklaagde in de gegeven situatie niet onacceptabel geweest, temeer niet als klager daarbij ook te kennen is gegeven opnieuw contact op te nemen als de Stesolid geen effect zou sorteren. Klager heeft ook feitelijk opnieuw gebeld, hetgeen tot een uitnodiging heeft geleid om naar de praktijk te komen, maar helaas niet heeft kunnen voorkomen dat de hond is komen te overlijden, zonder dat door het college kan worden geconcludeerd dat nalatig handelen van beklaagde hieraan ten grondslag heeft gelegen. Een en ander betekent dat de klacht ongegrond zal worden verklaard. ”

4.    De beoordeling in beroep

4.1. Appellanten kunnen zich niet verenigen met de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege en hebben in beroep aangevoerd dat de dierenarts “in alle opzichten nalatig is gebleven met betrekking tot het juist handelen zoals een goed dierenarts betaamt”. Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege is niet alles wat appellanten hebben aangevoerd relevant voor de beoordeling van het beroep. Uit het beroepschrift en de daarop ter zitting gegeven toelichting maakt het Veterinair Beroepscollege op dat appellanten de volgende reeds in de klacht begrepen verwijten die het Veterinair Tuchtcollege ongegrond achtte, opnieuw beoordeeld wensen te zien:

1.    De dierenarts heeft tijdens het eerste telefoongesprek op zondagavond 16 juli 2017 het   levensbedreigende karakter van de situatie niet onderkend, terwijl zij door appellanten daarvan uitdrukkelijk op de hoogte is gesteld en zij ook bekend was met de medische aandoeningen van de hond. Zij heeft tijdens dat gesprek ten onrechte niet geadviseerd dat zij bij appellanten langs zou komen of dat appellanten met de hond op de praktijk konden komen.

2.    In de advisering is de dierenarts tekort geschoten met name met haar advies om de hond voor de tweede maal Stesolid toe te dienen en als de aanval na tien minuten tot een kwartier nog niet over was, opnieuw telefonisch contact met haar op te nemen. Dat was in strijd met afspraken tussen appellanten en haar collega, de eigen dierenarts, over hoe te handelen bij een epileptische aanval.

3.    De dierenarts heeft nadat de hond tijdens de (korte) autorit naar de praktijk was overleden en appellanten op de praktijk waren aangekomen niet naar het hart van de hond geluisterd en zij heeft ten onrechte niet getracht de hond te reanimeren of te intuberen.  

Daarbij betreuren zij het ook dat de dierenarts geen spijt heeft betoond dat zij niet voldoende aandacht heeft gegeven aan de hond.

4.2. Het Veterinair Beroepscollege overweegt het volgende ten aanzien van deze gronden van  beroep.

4.3. Met betrekking tot de eerste grond is het Veterinair Beroepscollege met het Veterinair Tuchtcollege van oordeel dat de verklaringen van appellanten over wat er tijdens het eerste telefoongesprek is gezegd over de symptomen, het tijdstip van de epileptische aanval en het tijdstip van het toedienen van Stesolid niet op alle onderdelen stroken met de verklaringen van de dierenarts. Het Veterinair Beroepscollege acht in ieder geval op basis van wat in de klacht is gesteld aannemelijk dat appellanten de dierenarts hebben gezegd dat sprake was van een epileptische aanval, dat de hond slecht ademde en dat zij kort daarvoor een juiste dosering Stesolid hadden toegediend, maar dat de symptomen niet verminderden. Gelet op de door appellanten gegeven informatie, inclusief de toediening van Stesolid kort voor het gesprek, kan het Veterinair Beroepscollege niet constateren dat op dat moment sprake was van een zodanige ernstige, levensbedreigende, situatie dat de dierenarts direct bij appellanten thuis langs had moeten komen of de hond direct naar de praktijk had moeten laten komen. Anders dan het Veterinair Tuchtcollege, in rechtsoverweging 5.5 en 5.7 heeft overwogen, acht het Veterinair Beroepscollege daarbij niet relevant of de dierenarts tijdens het bewuste telefoongesprek in de auto zat op weg naar de praktijk, terugkomend van een spoedgeval.

Het Veterinair Beroepscollege onderschrijft wat het Veterinair Tuchtcollege verder overweegt in rechtsoverweging 5.7. Het betoog van appellanten faalt.

4.4. Met betrekking tot de tweede grond – die samenhangt met de eerste- stelt het Veterinair Beroepscollege vast dat de dierenarts ontkent dat zij in het eerste telefoongesprek heeft geadviseerd nogmaals Stesolid toe te dienen. Aangezien de verklaringen van partijen op dit punt niet met elkaar overeenkomen, kan niet worden vastgesteld dat de dierenarts in het bedoelde telefoongesprek dit advies heeft gegeven. Appellanten hebben het advies overigens niet opgevolgd en het middel is niet voor de tweede maal toegediend. Dit onderdeel van de beroepsgrond is ongegrond. Het advies van de dierenarts om na het toedienen van Stesolid even te wachten en als de aanval na tien minuten tot een kwartier nog niet over was, weer telefonisch contact op te nemen met de dierenarts, is veterinair gezien niet onjuist. In het tweede telefoongesprek heeft de dierenarts gezegd dat appellanten meteen konden komen. Gezien het advies en het feit dat appellanten toen meteen terecht konden op de praktijk, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het Veterinair Beroepscollege acht voorts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar de omstandigheid dat de dierenarts tijdens het eerste telefoongesprek niet precies op de hoogte was van de door appelanten gestelde afspraken tussen appellanten met haar collega dierenarts (werkzaam in dezelfde praktijk) bij wie de hond in behandeling was. Het staat in ieder geval vast dat het betreffende gesprek niet heeft plaatsgevonden op de praktijk van de beide dierenartsen en dat de dierenarts ten tijde van het telefoongesprek geen toegang had tot het medisch dossier van de hond. Het door de dierenarts gegeven advies werd gegeven op basis van de informatie die appellanten tijdens het eerste telefoongesprek aan haar hebben verstrekt, waarbij de ziekteverschijnselen zijn beschreven en tegen de dierenarts in ieder geval is gezegd dat appellanten kort voor het telefoongesprek Stesolid hadden toegediend. Het advies om gedurende een korte periode de werking van dat geneesmiddel af te wachten en te zien of de toestand van de hond verbeterde, zoals hiervoor is uitgelegd, in de gegeven omstandigheden niet onjuist. Het betoog faalt eveneens.

4.5. Met betrekking tot de derde grond gaat het Veterinair Beroepscollege ervan uit dat de hond tijdens de (korte) autorit naar de praktijk van de dierenarts is overleden. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen kan niet worden vastgesteld of de dierenarts na aankomst op de praktijk naar het hart van de overleden hond heeft geluisterd. Het Veterinair Beroepscollege acht het begrijpelijk dat appellanten liever hadden gezien dat de dierenarts nog een poging had gedaan tot reanimatie. Het is echter niet veterinair onjuist dat de dierenarts dit niet heeft gedaan. De beroepsgrond deelt het lot van de eerste twee gronden en faalt eveneens.

4.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het beroep dient te worden verworpen.

5.    De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

-  verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, mr. J.L.W. Aerts, mr. Y.A.J.M. van Kuijck, mevrouw drs. M.I. de Nijs (dierenarts) en drs. H.W. Wagenaar (dierenarts), in tegenwoordigheid van mevrouw mr. drs. M.H. Zandvliet, plaatsvervangend secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 19 december 2018 in tegenwoordigheid van de plaatsvervangend secretaris.

w.g. plaatsvervangend secretaris                                                        w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

plv. secretaris