ECLI:NL:TDIVBC:2018:8 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2018/09

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2018:8
Datum uitspraak: 19-12-2018
Datum publicatie: 17-01-2019
Zaaknummer(s): VB 2018/09
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Paard. Aankoop, keuring.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 19 december 2018

in de zaak VB 18/09 van

X , wonende te A,

klaagster in eerste aanleg, appellante van de uitspraak

van 25 januari 2018 van het Veterinair Tuchtcollege (zaaknummer 2017/35),

hierna te noemen: appellante,

tegen

Y , dierenarts te B,

beklaagde in eerste aanleg, verweerder in beroep,

hierna te noemen: de dierenarts.

1.   Het verloop van het geding

Bij beroepschrift van 19 maart 2018, binnengekomen bij het Veterinair Beroepscollege op 20 maart 2018 en aangevuld bij brief van 18 april 2018, met producties, is appellante bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen voornoemde uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege.

De dierenarts heeft in een verweerschrift van 24 juni 2018 gereageerd op het beroepschrift.

Appellante heeft op 29 oktober 2018 een aanvullend beroepschrift, met producties, ingediend.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 9 november 2018. Appellante, bijgestaan door haar gemachtigde, en de dierenarts hebben hun standpunten toegelicht.  

2.   De feiten

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Veterinair Beroepscollege uit van de navolgende feiten, weergegeven in de beslissing in eerste aanleg onder “3. De voorgeschiedenis”, welke weergave in beroep niet althans onvoldoende is bestreden, met dien verstande dat overweging 3.9 dient te worden aangevuld met het feit dat tevens een verdichting in het kraakbeen van de binnenste condyl met daaronder hyperechogeniciteit (te witte zone) in de binnenste condyl zou zijn geconstateerd en dat in overweging 3.1 in plaats van “medio oktober 2016” gelezen dient te worden “januari 2017”. Hierna dient voor de “beklaagde” steeds de dierenarts te worden gelezen en voor de “klaagster” steeds de appellante.

“ 3.1. Het gaat in deze zaak om de pony van klaagster, een Irish Sport Horse (ruin) met de naam Syll, geboren op 30 april 2007.

3.2. In juni 2015 werd de pony te koop aangeboden. In de verkoopadvertentie stond vermeld dat het een Connemara pony met stamboom betrof, die op B/L niveau was afgericht en was gevaccineerd.

3.3. Klaagster heeft de pony voorafgaande aan haar beslissing tot aankoop tezamen met een vriendin bezichtigd. Klaagster stelt dat zij toen constateerde dat de pony vreemd galoppeerde en wijdbeens liep en dat zij dit kenbaar heeft gemaakt aan de verkoopster, die zou hebben gezegd dat dit trainbaar was. Met de verkoopster werd overeengekomen dat de pony klinisch zou worden gekeurd op de kliniek van beklaagde, waar vaker paarden van de betreffende verkoopster werden gekeurd.

3.4. De keuring is op 15 juni 2015 door beklaagde uitgevoerd met het oog op gebruik als rijpaard. Van de keuring zijn videobeelden gemaakt die door klaagster in het geding zijn gebracht. Beklaagde heeft de pony tijdens de keuring klinisch onderzocht en op de harde bodem in stap en draf en op zachte bodem in staf, draf en galop beoordeeld. Ook zijn buigproeven uitgevoerd om de ‘range of motion’ en de flexibiliteit en de gevoeligheid van de gewrichten en omringende structuren te onderzoeken en om te beoordelen of sprake was van kreupelheidsproblematiek.

3.5. Klaagster heeft gesteld dat haar bij de keuring opviel dat de pony niet soepel liep, in galop ‘paniekerig’ en met name linksachter wijdbeens liep, echter zou beklaagde daarover, net als eerder de verkoopster, tegen haar hebben gezegd –de pony was beleerd maar had nog weinig training gehad- dat dit waarschijnlijk het gevolg was van een zwakke achterhand en trainbaar was.

3.6. Beklaagde heeft in het keuringsrapport melding gemaakt van een plantair litteken. Er zijn geen overige afwijkingen genoteerd en als conclusie is vermeld: ‘geen veterinaire bezwaren’, waarmee een positief aankoopadvies werd gegeven. Klaagster heeft de kosten van de keuring voldaan en de pony is op 16 juni 2015 door klaagster gekocht.

3.7. Klaagster stelt dat zich in de periode na de aankoop diverse problemen met de pony voordeden, zoals hoofdschudden, een verstijfde rug, problemen met opstijgen, longeren, draven en aangalloperen. Behandelingen als osteopathie, massages, het houden van rust en maatregelen als een nieuw zadel en zorgvuldig opgebouwde training leverden niet de gewenste verbetering op en uiteindelijk begon de pony te staken, vluchten en te steigeren en leidde het vluchtgedrag tot een ongeval, waarbij klaagster ook zelf gewond raakte.

3.8. Klaagster heeft in verband met de ontstane problemen op 25 september 2015 een dierenarts-osteopaat geconsulteerd, die in een verklaring onder meer heeft genoteerd: “Op 25 september viel op dat Syll extreem scheef was en zijn rechterbeen ver buiten de massa plaatst. De lumbosacrale regio is erg stijf en beweegt dan slecht. Bij onderzoek onder de man was Syll erg aan het hoofdschudden, deed moeilijk met opstijgen en liep niet rad met de achterbenen (1 uit 5 kreupel). Hij was onder de man erg paniekerig met draven en (aan)galopperen. …”.

3.9. Op 15 maart 2016 heeft klaagster een andere dierenarts geconsulteerd. Op basis van röntgenonderzoek werd door deze dierenarts geconcludeerd dat met betrekking tot T18-L2 sprake zou zijn van vernauwde ruimte interspinaal, met lichte vormverandering en lichte sclerose.  Een echo zou matige overvulling hebben laten zien van het knieschijfgewricht en van het binnenste kniegewricht. In de stukken wordt melding gemaakt van problematiek met betrekking tot: “LA knie mediaal, kissing spine” en het kniegewricht is behandeld met een injectie Hyaluronzuur en een onstekingsremmer, naast dat bewegingsadviezen zijn gegeven. Op 12 april 2016 heeft controle plaatsgevonden. Uit de stukken volgt dat de pony toen op de rechte lijn in stap correct liep, in draf op de rechte lijn met iets meer gewicht op rechtsachter, en op de harde volte vrij correct qua kreupelheid, wel zeer beperkt in lengtebuiging beiderzijds. Het buigen van de knie was niet gevoelig. Er is een echo van een knie gemaakt, waarop te zien was dat het binnenste gewricht minder overvuld was en de begrenzing van de meniscus aan de onderzijde rustiger. Bij palpatie van de rug bleek dat de lengtebuiging naar rechts duidelijk beperkt bleef, het strekken naar links ter hoogte van T18-L2 was zeer beperkt en het buigen matig beperkt. Er zijn injecties met vloeistof net onder huid langs de wervelkolom toegediend om de spieren daar gedurende een langere periode te ontspannen. Daarnaast zijn opnieuw bewegingsadviezen gegeven.

3.10. Op 3 oktober 2016 heeft klaagster haar pony bij een andere dierenarts aangeboden in verband met kreupelheid aan het linker achterbeen. Er werd na onderzoek vermoed dat een blessure van de oorsprong van de tussenpees een verklaring kon zijn voor de (afwijkende) manier van lopen van de pony. Deze dierenarts gaf aan dat daartoe nader onderzoek geïndiceerd was en achtte de prognose voor uiteindelijk herstel gereserveerd.

3.11. Medio oktober 2016 heeft klaagster contact met beklaagde opgenomen en hem in kennis gesteld van de door andere dierenartsen geconstateerde gebreken (Osteochondrose, Kissing spines, chronische oorsprongs-desmopathie) en haar twijfels geuit over de door beklaagde uitgevoerde keuring.

3.12. In het klaagschrift wordt vermeld dat in december 2016 overleg heeft plaatsgevonden tussen laatst door klaagster geconsulteerde dierenarts en beklaagde, waarbij de geconstateerde gebreken aan de orde zijn gekomen. Uiteindelijk is besloten dat verder onderzoek vooral kosten mee zou brengen, die zich niet lieten vertalen in een betere prognose. De pony is op 16 december geëuthanaseerd. ”

3.   De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege berust op de volgende beoordeling:

“ 5.1.  In het geding is de vraag of beklaagde bij de keuring van het paard tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In eerdere jurisprudentie is reeds geoordeeld dat het in het kader van een aankoopkeuring van een paard in het belang van het betrokken dier is dat degene aan wie het is of in de nabije toekomst wordt toevertrouwd op correcte wijze wordt geïnformeerd omtrent eventueel aanwezige gezondheidsrisico’s, waarmee voorkomen wordt dat het dier op een andere wijze wordt gebruikt dan waarvoor het geschikt is. Verder geldt meer algemeen dat aan verklaringen van dierenartsen in het maatschappelijk en economisch verkeer veel waarde wordt gehecht en dat daarop in beginsel door eenieder moet kunnen worden vertrouwd.

5.2. Aan beklaagde kan worden toegegeven dat het in de rede ligt om eventuele aanmerkingen op of twijfels over een uitgebracht keuringsadvies tijdig aan de keuringsdierenarts kenbaar te maken. In dit geval acht het college het echter niet redelijk klaagster tegen te werpen dat zij niet eerder bij beklaagde (en de verkoopster) ‘aan de bel’ heeft getrokken over de problemen en daarover eerst in oktober 2016 met beklaagde contact heeft opgenomen. Vast staat immers dat klaagster voor die tijd bij meerdere dierenartsen hulp heeft gezocht en zij heeft ook voldoende aannemelijk gemaakt dat zij eerst na verloop van tijd van derden de informatie verkreeg die tot haar twijfels en bedenkingen over de onafhankelijkheid en kwaliteit van de door beklaagde uitgevoerde keuring heeft geleid.

5.3. Bij de beoordeling laat het college verder buiten beschouwing dat beklaagde, nadat hij in oktober 2016 via klaagster vernam van de problemen die door andere dierenartsen waren vastgesteld, heeft voorgesteld tezamen met de verkoopster en klaagster om de tafel te gaan om tot een oplossing te komen. Ook gaat het college voorbij aan het betoog van beklaagde dat hij in het vervolgtraject niet meer is geconsulteerd over nadere diagnosestelling en behandelopties. Beklaagde was in het verkoopproces geen partij, noch was hij behandelend dierenarts van de pony. In het kader van de beoordeling van de klacht is het voor het college daarom het uitgangspunt dat beklaagde (enkel) de keuringsdierenarts was die de pony die bewuste 15e juni 2015 klinisch heeft gekeurd en daarvan een rapport heeft opgemaakt, waarmee zijn taak als keuringsdierenarts ophield en in welke hoedanigheid in beginsel geen ‘nazorg’ hoefde te worden verleend. Het voorstel tot een bespreking met de partijen in het verkoopproces wordt dan ook los gezien van zijn optreden als keuringsdierenarts.

5.4. Het college acht niet bewezen, ook niet op basis van hetgeen klaagster heeft gesteld omtrent het gebruik van verschillende pennen bij het invullen van het keuringsformulier, dat beklaagde op het moment van keuring wist dat het paard -onder een andere naam (‘Serial’)-, enkele weken eerder door een collega van zijn kliniek was afgekeurd met betrekking tot het linker achterbeen, reden waarom de vorige koper in de proefperiode van aankoop van de pony had afgezien. Beklaagde stelt dat hij van die afkeuring eerst ná de door hem uitgevoerde keuring via zijn collega op de hoogte is gesteld en dat hij toen achteraf ook het dossiernummer van die eerdere keuring op het keuringsformulier heeft genoteerd. Bij het klaagschrift bevindt zich verder een schriftelijke verklaring van de vorige koper over diens tegenvallende ervaringen met de pony en de gang van zaken tijdens dat eerdere verkoopproces, echter rechtvaardigt die verklaring naar het oordeel van het college nog niet de conclusie dat beklaagde van de eerdere (af)keuring wist en dat zijn keuringsadvies niet onafhankelijk en objectief tot stand kan zijn gekomen. Het college voegt daaraan toe dat een keuring een momentopname van levende materie blijft en een eerdere afkeuring niet aan een latere goedkeuring in de weg hoeft te staan, indachtig ook dat kreupelheid en blessures gradaties kennen en ook zonder behandeling van voorbijgaande aard kunnen zijn.

5.5. Beklaagde heeft gesteld dat hij, ook nadat hij van de eerdere keuring had kennis genomen, bij zijn overtuiging bleef dat hij de keuring correct had uitgevoerd en dat er geen redenen waren voor nader onderzoek. Enkel op basis van de hem nadien bekend geworden informatie over de eerdere keuring hoefde van beklaagde ook nog niet te worden verwacht dat hij op zijn eigen keuringsadvies terug was gekomen of klaagster alsnog een vervolgonderzoek had moeten aanbieden. Beklaagde heeft hiernaast een niet onbegrijpelijke uitleg gegeven voor het feit dat hij tijdens of na het telefonisch contact met klaagster in oktober 2016 in eerste instantie ook niet over die eerdere afkeuring is begonnen, omdat die keuring op verzoek van een andere opdrachtgever was uitgevoerd en de informatie daarover niet zonder toestemming aan derden mocht worden vrijgegeven. In ieder geval is hetgeen klaagster heeft aangedragen naar het oordeel van het college ontoereikend om bewezen te kunnen achten dat beklaagde de beweerdelijke voorkennis had en bewust een pony met hem bekende gebreken zou hebben goedgekeurd en wordt voorts de stelling gepasseerd dat beklaagde een verwijt treft waar hij klaagster nadien niet over die eerdere keuring heeft geïnformeerd.

5.6. Niet in geschil is dat de keuring op de kliniek werd aangemeld door de verkoopster van de pony, die het voor de keuring benodigde inschrijfformulier heeft ingevuld en ondertekend. Zij is degene geweest die op het inschrijfformulier met betrekking tot het ras van het paard ten onrechte “Connemara” in plaats van “Irish Sport Horse” heeft ingevuld, alsook een serienummer als stamboeknummer, hetgeen door beklaagde vervolgens op het keuringsformulier is over genomen. Het is ook de verkoopster geweest die klaagster heeft voorgehouden dat het een pony met stamboek betrof die was gevaccineerd. Weliswaar kan ten aanzien van beklaagde met betrekking tot de aftekeningen een bemerkingen worden gemaakt -zo zijn drie kruinen niet ingetekend- echter voert het naar het oordeel van het college te ver om dit tuchtrechtelijk te moeten sanctioneren alsook om de op het inschrijfformulier door de verkoopster ingevulde onvolkomenheden voor rekening van beklaagde te laten komen. Daarbij staat deze administratieve kwestie los van waar het in hoofdzaak om gaat, te weten de keuring als zodanig en is het voor het college doorslaggevend geweest dat het chipnummer van de pony voorafgaande aan de keuring is gecontroleerd en in het keuringsrapport correct is genoteerd, waarmee de pony voor alle betrokken partijen in voldoende mate was geïdentificeerd.

5.7. Met betrekking tot de beoordeling van de gangen van het paard volgt het college beklaagde waar hij heeft gesteld dat het niet gebruikelijk is om de manier waarop een paard beweegt in een keuringsrapport te vermelden, tenzij sprake is van significante afwijkingen die klinisch relevant zijn. Het college heeft de door klaagster in geding gebrachte videobeelden bekeken en daarop zijn naar het oordeel van het college geen aanwijzingen voor kreupelheid te zien. Wel is ook door het college de enigszins wijdbeense draf op de rechte lijn gesignaleerd. Het college deelt echter niet de mening van klaagster dat het paard dermate afwijkend of wijdbeens liep dat dit niet binnen de normaalvariaties viel en dat daarvan in het keuringsrapport notitie had behoren te worden gemaakt of op grond waarvan afkeuring of nader onderzoek had moeten plaatsvinden. Ten aanzien van de galop is deze rechtsom enigszins vlak, maar niet in orthopedische zin zodanig afwijkend dat dit tot een andere conclusie had moeten leiden. Voor zover klaagster heeft gesteld dat beklaagde tijdens de keuring zou hebben gezegd dat sprake was van een zwakke achterhand, maar dat het paard trainbaar was, heeft beklaagde gesteld dat hij zich de exacte conversatie met klaagster niet meer kan herinneren en is deze voor het college ook niet op de video-opnames te horen. Beklaagde heeft wel meer algemeen gesteld dat hij een negatief aankoopadvies zou hebben gegeven als hij significante afwijkingen zou hebben geconstateerd op basis waarvan de pony niet in training zou kunnen worden genomen. Het college onthoudt zich in deze van een verder oordeel, aangezien niet met zekerheid kan worden vastgesteld wat er te dier zake precies is gezegd.

5.8. Dan naar het verwijt dat beklaagde de buigproeven niet lang genoeg heeft uitgevoerd. Klaagster beroept zich daarbij op het handboek ‘De veterinaire keuring van het paard door Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan, Barneveld en Van den Belt, Libre BV Leeuwarden, 2007’, dat hier te lande als de leidraad bij keuringen van paarden wordt beschouwd en waarin ten aanzien van de buigproeven een aanspanningsduur van tenminste 1 minuut wordt genoemd, hetgeen ook op het keuringsformulier voorgedrukt wordt vermeld.

5.9. In dit verband geld eerstens dat over de wijze waarop buigproeven worden uitgevoerd en de interpretatie ervan verschil van inzicht mogelijk is en dat daarbij altijd een zekere subjectiviteit speelt. Beklaagde heeft genoegzaam aannemelijk gemaakt dat hij als erkend keuringsdierenarts voor paarden op jaarbasis erg veel buigproeven uitvoert, zowel in het kader van keuringen als met betrekking tot orthopedische onderzoeken. Beklaagde stelt dat hij een onderbeen bewust minder lang aanspant, hetgeen hem tijdens zijn opleiding in het buitenland is geleerd. Beklaagde heeft uitgelegd dat buigproeven in zijn visie niet los kunnen worden gezien van het klinische totaalbeeld en dat niet alleen de duur en kracht van de flexie relevant zijn. Beklaagde stelt dat hij bij het aanspannen van het gewricht zeer kritisch let op (pijn)reactie, verzet en gevoeligheid en dat voor hem bij het wegdraven met name ook de eerste passen bepalend zijn en het paard dan direct gemakkelijk en soepel dient te kunnen bewegen. Beklaagde heeft verder gesteld dat de bij de keuring drie weken eerder door zijn college uitgevoerde buigproeven eveneens ‘negatief’ waren. Hoewel binnen het onderhavige veterinaire deelgebied een leidraad bestaat in de vorm van het meergenoemde handboek (Sloet c.s.), acht het college tuchtrechtelijk niet per definitie verwijtbaar dat een keuringsdierenarts met jarenlange expertise op dit gebied, een van de leidraad afwijkende aanspanningsduur hanteert, indien dit gemotiveerd en met voldoende waarborgen omkleed gebeurt, hetgeen hier naar het oordeel van het college het geval is geweest. Wel wordt beklaagde aanbevolen om dan zijn van de leidraad afwijkende werkwijze ook in het keuringsformulier vast te leggen door te noteren hoelang het aanspannen van de gewrichten daadwerkelijk heeft geduurd.

5.10. In hoofdzaak behelst de klacht dat de pony ten tijde van de keuring door beklaagde reeds ernstige gebreken had waarvan hij op de hoogte was en die hem aanleiding hadden moeten geven tot nader onderzoek. Evident is dat meerdere dierenartsen de pony op verschillende momenten na de keuring hebben onderzocht en dat daarbij uiteenlopende problemen zijn vastgesteld. Beklaagde is tijdens het telefoongesprek in oktober 2016 door klaagster over de problemen en de bevindingen van andere dierenartsen geïnformeerd. Met beklaagde is het college van oordeel dat er geen eenduidige diagnose is gesteld met betrekking tot de vastgestelde locomotieproblemen. Bijv. is niet door lokale verdovingen bevestigd dat sprake was van subtarsale aanhechting desmopathie. Belangrijker nog is echter, wat er van de genoemde diagnoses ook zij, geen van deze diagnoses naar het oordeel van het college antidateerbaar en terug te brengen is tot het moment waarop de pony door beklaagde werd gekeurd. Dat enkele maanden na de keuring Osteopathie, negen maanden na de keuring ‘Kissing spines’ en vijftien maanden na de keuring een blessure van de tussenpees werden vastgesteld c.q. vermoed, betekent niet, los van het feit dat dit niet door nader onderzoek is bevestigd, dat daarvan reeds sprake was of dat daarvoor al concrete aanwijzingen waren ten tijde van de door beklaagde verrichte keuring.

5.11. De conclusie is dan dat het college onvoldoende aanleiding ziet om te concluderen dat beklaagde de keuring ondeskundig en niet onafhankelijk heeft uitgevoerd en dat hij niet tot de conclusie kon en mocht komen dat er geen veterinaire bezwaren waren. Niettegenstaande de in het geding gebrachte verklaringen van andere dierenartsen, is het college van oordeel dat de keuring binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is uitgevoerd en dat, waar beklaagde bij de keuring van de meerdergenoemde leidraad is afgeweken, dit in dit geval voldoende is gemotiveerd en onvoldoende grond oplevert voor tuchtrechtelijke consequenties. Behoudens de gedane aanbevelingen met betrekking tot de wijze van verslaglegging, brengt een en ander mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard. ”

4.    De beoordeling van het beroep

4.1. Met haar beroep beoogt appellante haar oorspronkelijke klacht in volle omvang aan het Veterinair Beroepscollege ter beoordeling voor te leggen. De verschillende grieven die zij daartoe in beroep heeft aangevoerd komen in onderling verband bezien in essentie neer op een herhaling van haar stellingen die zij in eerste aanleg heeft geuit en die tot de conclusie zouden moeten leiden dat, anders dan het Veterinair Tuchtcollege heeft geoordeeld, de dierenarts bij de keuring van de pony wel degelijk tekort is geschoten, in het bijzonder bij de beoordeling van de gangen en de uitvoering van de buigproeven, en door van zijn bevindingen tijdens de keuring onjuist dan wel onvolledig verslag te hebben gedaan in het onderzoeksrapport en vervolgens door, wetende op het moment van de keuring dat de pony enkele weken eerder door een collega van zijn kliniek was afgekeurd, appellante hierover niet te hebben geïnformeerd.

4.2. Indien en voor zover het beroepschrift nieuwe klachten bevat, is appellante hierin niet-ontvankelijk en worden deze klachten hierna verder buiten beschouwing gelaten, omdat het Veterinair Beroepscollege slechts kan oordelen over die klachten die in het oorspronkelijke klaagschrift aan het Veterinair Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd.

4.3. De dierenarts heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep en daartoe aangevoerd dat hij de klinische keuring van de pony op een correcte manier heeft uitgevoerd en daarbij geen klinisch relevante afwijkingen heeft geconstateerd, en voorts dat hij tijdens de klinische keuring niet op de hoogte was van de eerdere afkeuring en niets verzwegen heeft.

4.4. Met betrekking tot de beoordeling van de gangen van de pony is het Veterinair Beroepscollege evenals het Veterinair Tuchtcollege van oordeel dat het niet gebruikelijk is om de manier waarop een pony beweegt in een onderzoeksrapport te vermelden, tenzij er sprake is van significante afwijkingen die klinisch relevant zijn. Ook het Veterinair Beroepscollege heeft de door appellante in het geding gebrachte videobeelden bekeken. Op grond van deze onvolledige en fragmentarische beelden is het college niet tot de overtuiging kunnen komen dat hierop onmiskenbaar aanwijzingen voor kreupelheid zijn waar te nemen, althans dermate afwijkende gangen dat deze niet binnen de normaalvariaties vielen en de dierenarts daarvan aantekening had moeten maken in zijn onderzoeksrapport op grond waarvan afkeuring of nader onderzoek had moeten plaatsvinden. 

4.5. Wat betreft de uitvoering van de buigproeven staat vast dat de dierenarts een van de gehanteerde leidraad “De veterinaire keuring van het paard” uitgave 2007” afwijkende, immers kortere, aanspanningsduur heeft gehanteerd. Met het Veterinair Tuchtcollege is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat de dierenarts de redenen daarvoor voldoende heeft gemotiveerd.  In zoverre is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat de dierenarts niet in strijd heeft gehandeld met artikel 4.2 van de Wet dieren. Dat neemt niet weg dat, uitgaande van het van toepassing zijn van voornoemde leidraad, het bepaald verstandiger was geweest om de in dit opzicht afwijkende werkwijze in het onderzoeksrapport vast te leggen.

4.6. Met betrekking tot het verwijt dat de dierenarts tijdens de keuring bekend was met de eerdere afkeuring ongeveer drie weken daarvoor en daarvan geen mededeling heeft gedaan aan appellante wordt het volgende overwogen. Vast is komen te staan dat de dierenarts, zoals hij ook zelf ter zitting in beroep heeft erkend, na de klinische keuring tijdens het voltooien van het onderzoeksrapport, in de dierenkliniek collegiaal overleg heeft gehad met zijn collega Z. In dat gesprek heeft die collega gevraagd naar de uitslag van de keuring en is ook de eerdere afkeuring door haar aan de orde geweest. Dit feit was voor de dierenarts geen aanleiding om zijn rapport aan te passen, noch om daarvan anderszins melding te maken aan appellante. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat het eerste op zich verdedigbaar is. Maar in deze bijzondere situatie, waarin dezelfde pony ongeveer drie weken, derhalve kort tevoren door een collega van de eigen dierenkliniek niet was goedgekeurd, dit in samenhang met het feit dat het hier om een aankoopkeuring ging, had van een redelijk handelend dierenarts in zijn beroepsuitoefening verwacht mogen worden dat hij van die eerdere keuring en de uitslag daarvan mededeling zou hebben gedaan aan appellante. Door dit na te laten heeft de dierenarts aan appellante de mogelijkheid ontnomen om in haar eigen belang als beoogd eigenaar van het dier en in het belang van het dier zelf in verband met mogelijke gezondheidsrisico’s, nader onderzoek te laten verrichten en eventueel af te zien van de aankoop.

4.7. Voor zover de dierenarts zich in dit verband heeft beroepen op zijn geheimhoudingsplicht vanwege het feit dat de eerdere keuring op verzoek van een andere opdrachtgever was uitgevoerd en hij de informatie daarover niet zonder diens toestemming aan derden mocht vrijgeven, gaat het Veterinair Beroepscollege hieraan voorbij. Het Veterinair Beroepscollege stelt voorop dat de Wet dieren niet in een geheimhoudingsplicht voor dierenartsen voorziet en dat ook niet is gebleken van enigerlei contractuele verplichting van de dierenarts tot geheimhouding ten opzichte van zijn eerdere opdrachtgever. Het Veterinair Beroepscollege kent niettemin betekenis toe aan de Code voor de Dierenarts (maart 2010) van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD). Doel en betekenis van de Code zijn het vastleggen voor de veterinaire beroepsgroep van gedragsregels en verantwoordelijkheden van de individuele dierenarts die lid is van de KNMvD. Artikel 1.4 van de Code handelt over de vertrouwelijkheid van patiënt- en cliëntgebonden gegevens die de dierenartsen en hun medewerkers bij de uitoefening van de diergeneeskunde ter kennis komen. Het artikel bepaalt dat zij deze gegevens dienen te beschermen, behoudens in de wet- en regelgeving vastgelegde omstandigheden of indien deze informatie nodig is voor zorgvuldig diergeneeskundig handelen. Deze laatste uitzondering is hier van toepassing. Van een absolute geheimhoudingsplicht is dus ook volgens de ten tijde van de keuring geldende Code geen sprake. Genoemd artikel 1.4 bepaalt weliswaar tevens dat het verschaffen van de hier bedoelde informatie aan derden dient te geschieden met medeweten van de direct belanghebbende en bij voorkeur met diens instemming maar toestemming van die derden is niet vereist. Overigens is niet gebleken dat de dierenarts een poging heeft gedaan om bedoelde toestemming te verkrijgen.

4.8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht op dit onderdeel gegrond is. Het Veterinair Beroepscollege merkt hierbij op dat dit niet inhoudt dat de dierenarts bewust en tegen beter weten in een pony met hem bekende gebreken klinisch zou hebben goedgekeurd. Dit laatste acht het college niet bewezen.

4.9. Voor zover appellante voorafgaand aan de grieven procedurele beroepsgronden heeft

aangevoerd, is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat deze geen afzonderlijke bespreking  behoeven, omdat appellante aan de beweerdelijke schending van procedurevoorschriften geen duidelijke conclusies heeft verbonden en eventuele verzuimen hersteld zijn door de behandeling in beroep. Appellante heeft in beroep opnieuw de gelegenheid gekregen haar standpunten naar voren te brengen en het volgens appellante onjuiste oordeel van het Veterinair Tuchtcollege over de door haar ingediende klacht ter beoordeling aan het Veterinair Beroepscollege voor te leggen. Het Veterinair Beroepscollege ziet ook geen aanleiding om ambtshalve op één van deze beroepsgronden in te gaan. Deze beroepsgronden treffen derhalve geen doel. 

4.10. Bij het oordeel welke maatregel in de gegeven omstandigheden op zijn plaats is, neemt het                   Veterinair Beroepscollege het volgende in aanmerking. Het is niet gebleken dat de dierenarts eerder is geconfronteerd met een gegrond verklaarde tuchtklacht. Evenmin is gebleken dat de dierenarts bewust en tegen beter weten in een pony met hem bekende gebreken heeft goedgekeurd. Met het oog hierop acht het college de oplegging van een waarschuwing passend en toereikend. 

4.11. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is, voor zover dit betrekking heeft op het feit dat de dierenarts tijdens de keuring bekend was met de eerdere afkeuring en daarvan geen mededeling heeft gedaan aan appellante, als weergegeven onder 4.6 tot en met 4.8. De bestreden beslissing zal derhalve in zoverre worden vernietigd. Het Veterinair Beroepscollege zal opnieuw rechtdoende de klacht deels gegrond verklaren als weergegeven onder 4.6 tot en met 4.8 en de maatregel van waarschuwing opleggen.

5.    De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

- verklaart het beroep, voor zover dit betrekking heeft op het feit dat de dierenarts tijdens de

  keuring bekend was met de eerdere afkeuring en daarvan geen mededeling heeft gedaan aan

  appellante, als weergegeven onder 4.6 tot en met 4.8, gegrond;

- vernietigt de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege in zoverre;

- verwerpt voor het overige het beroep;

- verklaart de klacht alsnog deels gegrond, als weergegeven onder 4.6 tot en met 4.8;

- legt op de maatregel van waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en de leden mr. J.L.W. Aerts, mr. Y.A.J.M. van Kuijck, drs. M.I. de Nijs (dierenarts) en drs. H.W. Wagenaar (dierenarts) in tegenwoordigheid van mr. drs. M.H. Zandvliet, plaatsvervangend secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 19 december 2018 in tegenwoordigheid van de plaatsvervangend secretaris.

w.g. plaatsvervangend secretaris                                                        w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

plv. secretaris