ECLI:NL:TAHVD:2018:250 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180120

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:250
Datum uitspraak: 07-12-2018
Datum publicatie: 20-03-2020
Zaaknummer(s): 180120
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij in echtscheidingsgeschil. Niet gebleken is dat verweerder de suggestie heeft gewekt dat hij de alimentatieberekening op basis van de aangeleverde stukken van klager zou baseren. Klager heeft het voorstel van verweerder om voor de echtelieden gezamenlijk de belangen te behartigen niet aanvaard. Daarna mocht verweerder op verzoek van zijn cliënte een procedure tegen klager starten en op basis van nieuw feitenmateriaal de eerdere aan klager toegezonden alimentatieberekening aanpassen. Voor zover in de andere alimentatieberekening volgens klager nog steeds onjuistheden stonden, heeft klager daartegen in de procedure verweer gevoerd en heeft de rechtbank op basis daarvan ook uitspraak gedaan. Niet gebleken is dat daarnaast sprake was van een verplichting tot overlegging van de door verweerder van klager ontvangen (financiële) stukken in de procedure. Klachten ongegrond. Bekrachtiging beslissing raad.

BESLISSING                           

van 7 december 2018

in de zaak 180120

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 16 april 2018, onder nummer 17-350, aan partijen toegezonden op 16 april 2018, waarbij de klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

1.2    De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2018:95.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het hof heeft het beroepschrift van klager op 9 mei 2018 ontvangen. Het hof heeft verder kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2018, waar verweerder en de gemachtigde van klager, mr. U. Ugur, zijn verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    een tegenstrijdige ontwikkeling te creëren en daarbij zijn eigen belang voorop te stellen door de alimentatieberekening niet te baseren op de door klager aangeleverde (financiële) stukken terwijl hij wel die suggestie heeft gewekt, waardoor hij onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld en verweerder ook het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad (vide o.a. gedragsregels 1, 4 en 5-1992);

b)    op basis van onjuiste, althans onvolledige gegevens een alimentatieberekening te maken, terwijl hij wist, althans behoorde te weten, dat die berekening voor klager niet juist was, waarmee hij in strijd met gedragsregel 30-1992 heeft gehandeld;

c)    indien klager met het voorstel van verweerder had ingestemd, een onjuist beeld richting de rechter te schetsen dat partijen in afwijking van de juiste berekening een bepaalde afwijkende bijdrage waren overeengekomen, hetgeen klager financieel benadeeld zou hebben;

d)    bij het verzoekschrift tot vaststelling van kinderalimentatie namens zijn cliënte niet tevens de financiële stukken van klager over te leggen, terwijl verweerder die stukken had opgevraagd bij klager, waardoor klager - die anders niet ter zitting had hoeven verschijnen - door verweerder op kosten is gejaagd;

e)    klager financieel te straffen doordat klager niet is ingegaan op het voorstel van verweerder, als gevolg waarvan klager is geconfronteerd met veel hogere kosten van rechtsbijstand en een hogere alimentatie. Aldus zou verweerder financieel zijn beloond als klager het voorstel had aanvaard, waarmee mogelijk het provisieverbod, gedragsregel 2 lid 1-1992, is geschonden.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Het hof overweegt het volgende. In zijn eerste grief stelt klager dat niet het eerste, maar het laatste klachtonderdeel door de raad als ingetrokken had mogen worden beschouwd. Het eerste klachtonderdeel betrof het verwijt dat verweerder niet het voorstel had mogen doen om mede namens hem het verzoek in te dienen. Deze grief faalt. Daargelaten of dit klachtonderdeel als ingetrokken moet worden beschouwd (zoals uit het proces verbaal van de zitting van de raad blijkt), valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder kan worden gemaakt van de presentatie van het voorstel zoals hij dat heeft gedaan.

5.2    Met de overige grieven beoogt verweerder de inhoudelijke overwegingen en beoordeling van de raad aan het oordeel van het hof voor te leggen. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De raad heeft terecht overwogen dat de advocaat jegens de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt bij de belangenbehartiging van zijn cliënt en gemotiveerd dat in deze zaak de grenzen van die vrijheid niet zijn overschreden.

5.3    De beslissing van de raad zal daarom worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 april 2018, gewezen onder nummer 17-350.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. R. Verkijk, H. van Loo,

C.A.M.J. Raymakers en B. Stapert, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2018.   

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 7 december 2018.