ECLI:NL:TAHVD:2018:248 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190026

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:248
Datum uitspraak: 19-08-2018
Datum publicatie: 21-08-2019
Zaaknummer(s): 190026
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het hof om het hoger beroep van klager af te wijzen. Geen doorbreking van het appelverbod van artikel 46h lid 7 Advocatenwet. De plaatsvervangend voorzitter van het hof heeft met juistheid geoordeeld dat de raad geen fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden. Het verzet is ongegrond.

BESLISSING

van 19 augustus 2019

in de zaak 190026

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1.    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

De voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden heeft bij beslissing van 4 juni 2018, gewezen onder nummer 18-162, de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft verzet ingesteld tegen deze beslissing. De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) heeft bij beslissing van 14 januari 2019, eveneens gewezen onder nummer 18-162, het verzet ongegrond verklaard.

2.    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1.    Klager heeft bij appelschriftuur ingekomen ter griffie van het hof op 29 januari 2019 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. De plaatsvervangend voorzitter van het hof heeft dit beroep afgewezen bij beslissing van 25 februari 2019.

2.2.    De beslissing van de plaatsvervangend voorzitter is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2019:13.

2.3.    Klager heeft per e-mail van 5 maart 2019 aan de griffie van het hof verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

2.4.    Het hof heeft voorts kennisgenomen van:

-    het dossier van de raad;

-    een e-mail van klager van 24 mei 2019;

-    een e-mail van verweerder van 30 juni 2019.

2.5.    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 1 juli 2019. Klager is ter zitting verschenen en heeft gepleit aan de hand van door hem overhandigde pleitaantekeningen. Verweerder is, zoals aangekondigd in zijn e-mail van 30 juni 2019, niet ter zitting verschenen.

3.    BEOORDELING

3.1.    Bij de beoordeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van het hof stelt het hof het volgende voorop. Artikel 46h lid 7 Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet dat is gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht is afgewezen als kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht.

3.2.    Een uitzondering op dit rechtsmiddelenverbod is slechts mogelijk als de raad bij de behandeling van het verzet een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden dat (bijvoorbeeld) niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Het is vervolgens aan klager om aan te geven welk fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.

3.3.    Uit de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter volgt dat deze de inhoud van de appelschriftuur van klager heeft verstaan als een beroep op schending van fundamentele rechtsbeginselen. Klager heeft in de appelschriftuur aangevoerd dat de verzetsbeslissing niet is onderbouwd omdat deze niet met redenen is omkleed, zoals voorgeschreven in artikel 46h lid 4 Advocatenwet.  De plaatsvervangend voorzitter heeft geoordeeld dat dit beroep van klager op schending van fundamentele rechtsbeginselen niet slaagt, omdat de beslissing van de voorzitter van de raad voldoende met redenen is omkleed. Volgens de plaatsvervangend voorzitter bestond daarom geen aanleiding om het appelverbod van artikel 46h lid 7 Advocatenwet te doorbreken.

3.4.    Het hof is van oordeel dat de voorzitter van het hof met juistheid heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de raad fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden. De voorzitter van het hof heeft daarom eveneens met juistheid geoordeeld dat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de beslissing van de raad. Het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van het hof dient daarom ongegrond te worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline van 25 februari 2019 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans en G.J.LF. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2019.

griffier    voorzitter

De beslissing is verzonden op 19 augustus 2019.