ECLI:NL:TAHVD:2018:246 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180152

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:246
Datum uitspraak: 29-10-2018
Datum publicatie: 10-08-2019
Zaaknummer(s): 180152
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Appelverbod. De aangevoerde stellingen voor doorbreking van het appelverbod betreffen de inhoudelijke motivering van de beslissing van de raad. Geen schending fundamenteel rechtsbeginsel gebleken. Niet ontvankelijk in hoger beroep.

BESLISSING

van 29 oktober 2018

in de zaak 180152

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 19 januari 2018, gewezen onder nummer 17-989/DB/LI. Met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet heeft de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht van klager tegen verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Het hof verwijst verder naar de beslissing van de raad van 28 mei 2018, eveneens gewezen onder nummer 17-989/DB/LI, op het verzet van klager tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter. De raad heeft het verzet ongegrond verklaard. De beslissing van de raad is op 29 mei 2018 toegezonden aan partijen.

De beslissing van de voorzitter is gepubliceerd op tuchtrecht.nl ECLI:NL:TADRSHE:2018:1 en de beslissing van de raad als ECLI:NL:TADRSHE:2018:78.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van de beslissing van de raad in hoger beroep is gekomen, is op 6 juni 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder van 14 juni 2018, ontvangen ter griffie van het hof per e-mail op 14 juni 2018 en per post op 15 juni 2018;

- het schrijven van klager van 7 augustus 2018, ontvangen ter griffie van het hof per e-mail op 7 augustus 2018.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 3 september 2018, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    BEOORDELING

3.1    Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat het hof allereerst dient te oordelen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen een beslissing van de raad op het verzet tegen een beslissing van de voorzitter van die raad, anders dan in het geval het verzet gegrond wordt verklaard, immers geen rechtsmiddel open. Deze bepaling lijdt slechts uitzondering indien moet worden geoordeeld dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat bij de behandeling van het verzet een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.

3.2    Klager heeft in hoger beroep gesteld dat de raad zulke fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van het verzet door de raad. Klager heeft dit beroep uitgewerkt met de stelling dat de raad heeft nagelaten om te onderzoeken wat het verband is tussen de e-mail van 16 september 2009 en zijn klacht. Pas toen klager in april 2015 die e-mail onder ogen kreeg, is hij er achter gekomen dat getuige M in zijn verklaring had gelogen en dat verweerder in de procedure bij de rechtbank en in de appelprocedure een stelling had ingenomen die niet op de waarheid berustte.  Het is daarom volstrekt onduidelijk hoe de raad ervan uit kon gaan dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd, aldus klager.

3.3    Naar het oordeel van het hof raken deze stellingen niet fundamentele rechtsbeginselen maar de inhoudelijke beslissing van de zaak. Klachten betreffende de motivering van de beslissing leveren geen grond voor doorbreking van een appelverbod (vergelijk: HvD 28 augustus 2017, 170107, 170108 en HR 23 juni 1995, NJ 1995/661). Het hof is op basis van het voorliggende dossier van oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken, waaruit zou volgen dat de raad bij de behandeling van het verzet een fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden, waardoor de raad de zaak niet eerlijk en onpartijdig heeft behandeld. Dit brengt mee dat artikel 46 lid 7 Advocatenwet van toepassing is en sprake is van een rechtsmiddelenverbod. Daarom komt het hof niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de klacht. Klager zal in zijn beroep tegen de beslissing van de raad niet-ontvankelijk worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder 17-989/DB/LI, van 28 mei 2018.

Aldus gewezen op 3 september 2018 door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. J. Italianer en M.P.C.J. van Bavel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier.

griffier    voorzitter           

De beslissing is op 29 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken en op 29 oktober 2018 verzonden.