ECLI:NL:TAHVD:2018:147 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180060

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:147
Datum uitspraak: 20-08-2018
Datum publicatie: 23-08-2018
Zaaknummer(s): 180060
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht advocaat wederpartij. Het hof is van oordeel dat de inhoud van de mails tussen verweerster en de advocaat van klager geen blijk geeft van chantage door verweerster, maar eerder van een op zich zelf verstandige poging confraterneel aan te sturen op de-escalatie van het conflict. Klager is niet-ontvankelijk in zijn klacht dat verweerster het dagboek van klager heeft ingebracht in de procedure bij het gerechtshof in 2012, omdat de termijn van drie jaren als bedoeld in art. 46g lid 1 sub a Aw was verstreken. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat klager wel ontvankelijk is in zijn klacht over de verstrekking van zijn dagboek door verweerster aan een onderzoeksbureau. Het hof verklaart dit klachtonderdeel ongegrond. Al zou verweerster het dagboek ter beschikking van het onderzoeksbureau hebben gesteld, dan is dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit onderzoeksbureau is in opdracht van de cliënte van verweerster gevraagd een deskundig en objectief onderzoek in te stellen naar de informatie die de cliënte van verweerster over klager heeft. De deskundige heeft de relevantie van het aangeboden materiaal beoordeeld en verwerkt in het uiteindelijke rapport dat voor de cliënte van verweerster van belang kon zijn in het kader van het geschil dat aan de rechter is voorgelegd. Dit past binnen de ruime mate van vrijheid van een advocaat om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Klacht deels niet-ontvankelijk. Voor zover ontvankelijk verklaard, is de klacht ongegrond. Deels bekrachtiging beslissing raad.

BESLISSING                               

van 20 augustus 2018

in de zaak 180060

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 12 februari 2018, gewezen onder nummer

17-017/DH/DH, aan partijen toegezonden op 12 februari 2018. Hierin is van de klacht van klager tegen verweerster klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk verklaard en zijn klachtonderdelen a) en c) ongegrond verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2018:27.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 12 maart 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de gemachtigde van verweerster van 24 april 2018;

-    het e-mailbericht van klager van 20 mei 2018 met bijlage;

-    het e-mailbericht van klager van 25 mei 2018;

-    het e-mailbericht van klager van 4 juni 2018.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 8 juni 2018, waar klager en verweerster, bijgestaan door mr. K., zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Klager heeft gepleit aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zich schuldig maakt aan misbruik van procesmiddelen, het misleiden van de rechtbank en het misbruiken van haar positie als advocaat. Verweerster misbruikt haar positie als advocaat door niet alleen al jaren onsmakelijke en ongeloofwaardige lasterpraat te presenteren als feiten in haar familierechtprocedures, maar ook door chantage met klagers persoonlijke dagboek- en therapie-aantekeningen uit de periode 1988-2000 (bijna tweehonderd bladzijden) die door verweersters cliënte gestolen werden. Volgens klager is verweersters gebrek aan integriteit ‘schaamtevol’. Meer in het bijzonder verwijt hij haar:

a)    chantage met het opnieuw schenden van de privacy van klager. Volgens klager heeft verweerster op 10 november 2015 gedreigd met het opnieuw indienen van het dagboek van klager uit 1988-2000. Zij heeft in oktober 2016 diverse malen de advocaat van klager benaderd om haar dreigement kracht bij te zetten. Ook na de uitspraak van de raad van discipline van 24 oktober 2016 (16-383/DH/DH) heeft verweerster haar dreigement niet ingetrokken, terwijl dit een duidelijk signaal was over haar gedrag;

b)    verspreiding van het gestolen dagboek van klager. Na de overname van de zaak van haar voorgangster in 2012 heeft verweerster het dagboek op 5 maart 2012 opnieuw aan het gerechtshof gestuurd. Zij heeft het dagboek op 5 april 2013 opnieuw aan [onderzoeksbureau] overgelegd. Klager beschouwt dit als geleur met zijn dagboek;

c)    het ensceneren van een valse melding seksueel misbruik 2013-2015. Verweerster leverde het dagboek aan [onderzoeksbureau]en verweerster probeerde de Raad voor de Kinderbescherming in het geheim te overtuigen van beweerdelijke “agressie en pedofilie” van klager. Verweerster werkte willens en wetens mee aan het doen van een valse melding bij de Raad. Zij legde willens en wetens een rapport over waarin klager wordt beschuldigd van seksueel misbruik aan de Rechtbank Den Haag op 10 november 2015 en aan het Gerechtshof Den Haag op 7 september 2016.

4    FEITEN

Klager heeft inmiddels een vierde klacht over verweerster ingediend. Voor de beoordelingen van deze vierde klacht zijn de volgende feiten van belang.

4.1    De cliënte van verweerster (hierna ook: de moeder) en klager zijn gehuwd geweest van 30 januari 2008 tot 3 december 2010. Uit dit huwelijk is op 26 februari 2008 een zoon geboren. Klager, bij wie de zoon zijn hoofdverblijf heeft, oefent het eenhoofdig gezag over de zoon uit. Tussen de zoon en zijn moeder is een omgangsregeling vastgesteld.

4.2    Sinds de scheiding woedt een felle strijd tussen de ouders over onder meer het hoofdverblijf van de zoon, het gezag over hem en de uitvoering van de omgangsregeling. In dat kader zijn verschillende civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures aanhangig (geweest).

4.3    Verweerster behartigt sinds 20 januari 2012 de belangen van de moeder.

4.4    Klager heeft in 2015 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Den Haag tot wijziging van de omgangsregeling tussen de zoon en de moeder. In reactie daarop heeft verweerster namens de moeder op 10 november 2015 een verweerschrift ingediend. Eén van de bijlagen bij dit verweerschrift betrof een rapport van [onderzoeksbureau], waarin werd ingegaan op het zedenverleden van klager. In dit rapport zijn mededelingen van de moeder aan een deskundige opgenomen, die voor klager belastend (kunnen) zijn.

4.5    Dit rapport kent de volgende passage:

“Opdrachtgever: [de moeder]

(…)

Opdrachtgeefster geeft aan dat zij gedurende hun relatie dagboekaantekeningen en andere persoonlijke documentatie zoals email berichten van haar partner [klager] heeft ontvangen, en deze nog steeds in haar bezit heeft. Opdrachtgeefster geeft tevens aan dat deze persoonlijke documenten deel uitmaken van het proces dossier en reeds zijn gebruikt tijdens eerdere rechtszaken aangaande de echtscheiding / omgangsregeling. De inhoud van deze documenten betreft onder andere de persoonlijke en seksuele gedachten en verhalen van [klager] over handelingen met minderjarigen. Deze inhoud heeft tot gevolg dat de opdrachtgeefster ernstige zorgen heeft omtrent de veiligheid van haar zoon [naam], met name nu de vader eenhoofdig gezag over hem heeft. De angst van opdrachtgeefster is dat haar ex-man zal recidiveren met seksueel misbruik van hun inmiddels 5-jarige zoon, die voor de helft van de tijd bij zijn vader verblijft. Het dossier, oftewel de processtukken zijn op 5 april 2013 door de advocaat van opdrachtgeefster, [verweerster], aan ondergetekenden overhandigd. Daarmee vertrouwen ondergetekenden erop dat alle stukken die zij hebben ontvangen rechtmatig zijn verkregen en derhalve voor hun beoordeling gebruikt kunnen worden. Onder de stukken bevindt zich het betreffende dagboek waarvan de opdrachtgeefster zegt de inhoud daarvan door de voormalige echtgenoot, [klager], is opgeschreven.”

4.6    Per mail van 15 oktober 2016 heeft de advocaat van klager verweerster het volgende bericht:

“(…) Wij spraken vandaag wederom over de aantijging van [klager] dat [de moeder] valse aangifte heeft gedaan van anale seks met bananen met hun zoon [naam]. U gaf aan dat als [klager] daarin persisteert, u de dagboek- en therapieaantekeningen zal overleggen aan het gerechtshof omdat die ook in het kader van die aangifte zijn overgelegd en dat nodig zou zijn. Ik gaf u aan dat hiermee sprake zou zijn van een ernstige schending van de privacy en inbreuk op het auteursrecht van [klager] en dat om die reden alleen al het overleggen achterwege moet blijven. Het is mij voorshands ook onduidelijk hoe het overleggen aantoont dat [de moeder] géén valse aangifte heeft gedaan, wat toch zou moeten blijken uit die aangifte (zonder het overleggen van de dagboek- en therapieaantekeningen). (…)”

4.7    Per mail van 28 oktober 2016 heeft de advocaat van klager verweerster in vervolg op de eerdere mail van 15 oktober 2016 het volgende bericht:

“In vervolg op ons telefoongesprek van zo-even leg ik kort het besprokene vast. U gaf mij aan dat [klager] heeft aangekondigd een klacht [tegen] u in te dienen wegens de (be)dreiging met het overleggen van de hieronder genoemde vertrouwelijke documenten.

U merkte in dat verband op dat ik onvolledig was geweest in mijn onderstaande bericht waarin ik een verslaglegging deed van ons confraternele gesprek. Ik had namelijk verzuimd te vermelden dat u mij expliciet vroeg of we geen minnelijke oplossing zouden kunnen bereiken waarbij, kort gezegd, [klager] aangeeft dat er géén valse aangifte is gedaan en u namens [de moeder] dan geen noodzaak heeft de complete aangifte te overleggen. U wees mij erop dat u de complete aangifte (dus met vertrouwelijke documenten) dan wel moet overleggen om het verwijt te vermijden dat de aangifte incompleet is.

Uw opmerking is terecht.

U bevestigde mij overigens zojuist dat ik u erop heb gewezen dat, kort gezegd, de overlegging van de vertrouwelijke documenten etc. naar mijn mening voorshands onnodig en onrechtmatig is.”

5.    BEOORDELING

5.1    Deze zaak betreft inmiddels de vierde klacht die klager tegen de advocaat van de wederpartij heeft ingediend. De maatstaf die dit hof bij de beoordeling daarvan aanlegt, is in verschillende bewoordingen in de eerdere uitspraken al uiteengezet.

Bezien vanuit de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen, leidt dit tot het volgende. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen (zie HvD 15 april 2013, 6491).

klachtonderdeel a

5.2    Het hof begrijpt dat klager zich ten aanzien van dit klachtonderdeel beroept op de inhoud van de onder 4.6 en 4.7 aangehaalde mails naar aanleiding van de confraterneel gevoerde gesprekken tussen de advocaat van klager en verweerster. Anders dan klager meent, is het hof van oordeel dat de inhoud van deze mails geen blijk geeft van chantage aan de zijde van verweerster maar eerder van een op zich zelf verstandige poging confraterneel aan te sturen op een de-escalatie van het tussen partijen gerezen conflict. Daartoe bestaat temeer aanleiding nu in familiekwesties als de onderhavige gewaakt moet worden voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van het kind. (zie HvD 7 april 2014, 6968).

klachtonderdeel b

5.3    Met de raad is het hof van oordeel dat dit klachtonderdeel, voor zover dat ziet op het op 5 maart 2012 (opnieuw) in de procedure bij het gerechtshof indienen van het dagboek niet ontvankelijk verklaard moet worden. De termijn van drie jaren als bedoeld in art 46g lid 1 sub a Advocatenwet was op 2 november 2016 (datum indiening van deze klacht) al verstreken.

Dat ligt anders ten aanzien van de klacht over het op 5 april 2013 verstrekken van het dagboek aan [onderzoeksbureau] omdat klager daarvan eerst kennis heeft kunnen nemen toen dit rapport op 10 november 2015 door de wederpartij in het geding is gebracht. Dit aspect van dit klachtonderdeel is dus ontvankelijk en moet inhoudelijk beoordeeld worden.

5.4    Het hof kan op basis van de inhoud van het onder 4.5 aangehaalde citaat niet vaststellen of verweerster zelf het dagboek aan [onderzoeksbureau] heeft verstrekt (zoals klager stelt) of dat dit een ander is geweest en verweerster alleen maar heeft bevestigd dat de stukken waarover [onderzoeksbureau] beschikte het complete dossier vormde (zoals verweerster stelt).

Wanneer er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat verweerster dit dagboek ter beschikking heeft gesteld, danwel daarvoor verantwoordelijk zou zijn geweest, acht het hof deze veronderstelde gedraging niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. [onderzoeksbureau] is gevraagd in opdracht van de moeder (cliënte van verweerster) een deskundig en objectief onderzoek in te stellen naar de informatie die de moeder in haar bezit had over haar voormalige echtgenoot, klager. De deskundige heeft de relevantie van het aangeboden materiaal beoordeeld en verwerkt in het uiteindelijke rapport dat voor de cliënte van verweerster van belang kon zijn in het kader van het geschil dat aan de rechter is voorgelegd.

Aldus handelende zou verweerster daarmee binnen de bandbreedte hebben gehandeld als omschreven in de onder 5.1 genoemde maatstaf.

klachtonderdeel c

5.5    Ter zitting heeft klager verklaard dat dit onderdeel van de klacht in zijn ogen (erg) ingewikkeld is om te beoordelen. Volgens klager is dit moeilijk scherp te krijgen in een complexe zaak met zoveel actoren. Als onderbouwing van dit klachtonderdeel noemt klager drie aspecten: klachtonderdeel b, het benaderen van de jeugdbescherming met “zorgen” over een kind zonder de gezaghebbende ouder daarin te betrekken en de eindverantwoordelijkheid van verweerster bij de behandeling van de zaak.

5.6    Deze onderbouwing is ontoereikend en miskent het partijbelang dat verweerster heeft te behartigen. Het tuchtrecht is er niet voor bedoeld de wederpartij instrumenten in handen te geven om de bewegingsvrijheid van de advocaat van de wederpartij te beknotten. Klager heeft zich dan ook niet in te laten met de gekozen strategie van de wederpartij en haar advocaat zolang binnen de onder 5.1 omschreven norm wordt gehandeld.

5.7    De grieven zullen daarom worden verworpen met dien verstande dat klachtonderdeel b gedeeltelijk ontvankelijk wordt verklaard en vervolgens ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort Den Haag van 12 februari 2018, gewezen onder nummer 17-017/DH/DH, voor zover klachtonderdeel b niet ontvankelijk is verklaard;

en opnieuw recht doende:

verklaart klachtonderdeel b ontvankelijk voor zover deze is gericht op het op 5 april 2013 verstrekken van het dagboek aan [onderzoeksbureau] en verklaart dit aspect van dit klachtonderdeel alsnog ongegrond;

bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2018.

griffier        voorzitter            

De beslissing is verzonden op 20 augustus 2018.