ECLI:NL:TADRSHE:2018:89 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-183/DB/LI/W

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:89
Datum uitspraak: 19-04-2018
Datum publicatie: 25-06-2018
Zaaknummer(s): 18-183/DB/LI/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsmiddels kan niet een verkapt rechtsmiddel zijn tegen onwelgevallige (processuele) beslissing. Beslissing was niet zodanig onbegrijpelijk dat daaruit blijkt dat sprake was van vooringenomenheid.  Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond.

Beslissing van de Wrakingskamer van de

Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 19 april 2018

in de zaak 18-183/DB/LI-W

naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen tuchtrechters, ingediend door:

                               verzoeker

1                Verloop van de procedure

1.1     Bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 17-761/DB/LI met verzoeker als klager. Bij brief van 16 januari 2018 is aan verzoeker bericht dat de behandeling van zijn verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van 8 november 2017 zou plaatsvinden op 19 februari 2018. Verzoeker heeft bij brief van 31 januari 2018 nog producties aan de raad toegezonden. Deze stukken zijn in het dossier gevoegd. Verzoeker heeft per email dd. 18 februari 2018 om aanhouding van de zitting verzocht wegens medische redenen. Verzoeker heeft een verklaring van zijn huisarts van 16 februari 2018 bijgevoegd, luidende: “Op uitdrukkelijk verzoek van (verzoeker) deel ik u hierbij mede dat ik patiënt thuis bezocht op woensdag 14.2.18 vanwege een medisch probleem.” Verzoeker heeft voorts zijn pleitnota voor de zitting bijgevoegd met het verzoek daarvan gebruik te maken, indien de raad niet zou overgaan tot aanhouding van de behandeling. De griffier van de raad heeft per email van 19 februari 2018 namens de voorzitter aan verzoeker bericht dat de raad bij gebreke van een inhoudelijke medische verklaring niet kon beoordelen of verzoeker al dan niet in staat was de mondelinge behandeling bij te wonen en dat de raad ook rekening diende te houden met het belang van de beklaagde advocaat om duidelijkheid in de klachtzaak te verkrijgen. De raad heeft het verzoek om aanhouding van verzoeker afgewezen. Aan verzoeker werd bericht dat de toegezonden pleitnota door de raad in zijn beslissing zou worden betrokken als ware deze ter zitting door verzoeker voorgedragen. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 februari 2018 door mrs. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, H.C.M. Schaeken en L.J.G. de Haas. Bij op 1 maart 2018 ter griffie van de raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van mrs. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, H.C.M. Schaeken en L.J.G. de Haas.

1.2     Genoemde tuchtrechters hebben niet berust in de wraking.

1.3     De raad heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben en op de brief van 24 februari 2018, door de raad ontvangen op 1 maart 2018,  van verzoeker en de brieven van 28 maart en 4 april 2018 van de tuchtrechters tegen wie het wrakingsverzoek is gericht.

2       BEOORDELING

2.1     Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De raad zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.2     Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.

2.3     De wrakingskamer begrijpt het wrakingsverzoek aldus dat is beoogd de gehele kamer van de raad te wraken. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift zijn gronden voor wraking van genoemde tuchtrechters weergegeven. Deze gronden komen in de kern op het volgende neer. Verzoeker is het recht op uitstel ontnomen, terwijl verzoeker een recent bewijs van zijn huisarts heeft overgelegd. Verzoeker is de kans ontnomen voor zijn pleitnota en om zich te uiten in klachtzaak 17-761/DB/LI.

2.4     Het verzoek tot wraking behelst geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde tuchtrechters schade zou kunnen lijden. De inhoudelijke onderbouwing van het wrakingsverzoek komt er op neer dat verzoeker zich niet kan verenigen met de beslissing tot afwijzing van zijn aanhoudingsverzoek. Het middel van wraking kan niet een verkapt rechtsmiddel zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Slechts indien de genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om vooringenomenheid te vermoeden. De beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek en de motivering daarvan, zoals dit uit de brief van de griffier van 19 februari 2018 blijkt, kunnen niet de conclusie dragen dat de beslissing zodanig onbegrijpelijk is, dat uit die onbegrijpelijkheid volgt dat aan het nemen van die beslissing geen ander motief ten grondslag kan liggen dan vooringenomenheid, althans dat die schijn redelijkerwijs is gewekt. Nu ook overigens niet van feiten of omstandigheden is gebleken die blijk geven van enige vooringenomenheid en evenmin van feiten en omstandigheden die objectief gezien die schijn wekken, dient het verzoek tot wraking te worden afgewezen.

2.5     De raad zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol van de raden van discipline, het verzoek, zonder behandeling ter zitting, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond .

bepaalt dat de raad in de hoofdzaak met zaaknummer 17-761/DB/LI      uitspraak zal doen op 23 april 2018

Aldus beslist door mr.  M.T. van Vliet , voorzitter, mrs.  U.T. Hoekstra en W. H.N.C. van Beek , leden, bijgestaan door mr.  I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2018.

Griffier                                                       Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op

19 april 2019

verzonden aan:

-     verzoeker

-     de tuchtrechters wier wraking is verzocht

-     de wederpartij in de hoofdzaak

rechtsmiddel

Op grond van de artikelen 47 lid 2 Advocatenwet en 515 lid 5 Wetboek van Strafvordering staat tegen deze beslissing geen hoger beroep of ander rechtsmiddel open.