ECLI:NL:TADRSHE:2018:3 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-1004/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:3
Datum uitspraak: 05-01-2018
Datum publicatie: 12-01-2018
Zaaknummer(s): 17-1004/DB/OB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat hij onwaarheden heeft gedebiteerd noch dat hij zich onnodig grievend heeft uitgelaten. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 5 januari 2018

in de zaak 17-1004/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 5 december 2017 met kenmerk 48|17|078K, door de raad ontvangen op 7 december 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1     Verweerder is de advocaat van de wederpartij van klagers.

1.2     Klaagster sub 1 heeft jegens de cliënten van verweerder een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Limburg, locatie Roermond. Op 4 januari 2017 heeft verweerder in die procedure namens zijn cliënten een conclusie van antwoord ingediend bij de rechtbank. Punt 38 van deze conclusie van antwoord luidt als volgt:

“(38) Saillant detail is bovendien dat [klagers sub 2 en 3] medio 2011 nog over een effectenportefeuille bij [A] te [V] beschikten ter grootte van meer dan € 750.000,--. Alhoewel zij de beschikking daarover hadden hebben zij dat bewust niet willen inzetten om [de cliënt van verweerder] te betalen. Ook niet om bij [A] of een andere bankinstelling een benodigde financiering te verkrijgen (door onder meer dat als onderpand te verstrekken) teneinde [de cliënt van verweerder] te doen betalen. Nee, in plaats daarvan heeft [klager sub 2] in eerste instantie getracht die effectenportefeuille op naam van zijn broer te zetten. Toen [A] daaraan geen medewerking verleende hebben zij de tegoeden van deze effectenportefeuille naar Duitsland weggesluisd.”

1.3     In een andere gerechtelijke procedure, eveneens aanhangig bij de rechtbank Limburg, locatie Roermond, heeft verweerder tijdens een zitting op 30 mei 2017 een pleitnota voorgedragen. Punt 7 van die pleitnota luidt als volgt:

“(…) Maar ondertussen blijkt dat [klagers] allerlei vermogensbestanddelen is gaan cederen of is gaan overdragen. Een effectenportefeuille van meer dan € 750.000,-- is naar Duitsland gesluisd.(…)”

1.4     Klager sub 2 heeft op 30 mei 2017 bij de politie tegen verweerder aangifte gedaan van smaad en laster.

1.5     Bij brief van 15 juni 2017 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.

2          KLACHT

2.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    in zijn pleitnota en in de conclusie van antwoord in de schadestaat procedure zonder enig bewijs de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd;

2.    zich met deze onjuistheden onnodig grievend jegens klagers heeft uitgelaten waardoor klagers zijn gekwetst.

3          VERWEER

3.1       De klacht is ongegrond. Verweerder heeft zich niet onnodig grievend uitgelaten. De door klagers gewraakte feiten vormen onderdeel althans een onderbouwing van civielrechtelijke vorderingen die door verweerders cliënten zijn ingediend. Het is aan de civiele rechter om daarover te oordelen. Een tuchtrechtelijke procedure is niet bedoeld om in het kader van lopende civiele procedures aan waarheidsvinding te doen. Het stond verweerder vrij de standpunten van zijn cliënten te verwoorden.

4          BEOORDELING

4.1     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

4.2       Tussen klagers en de cliënten van verweerder zijn meerdere gerechtelijke procedures aanhangig (geweest). Kennelijk kunnen klagers zich niet vinden in de standpunten die verweerder namens zijn cliënten heeft verwoord, maar dit betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij onwaarheden heeft gedebiteerd. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënten stond het verweerder vrij om namens zijn cliënten standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klagers. Verweerder mocht daarbij afgaan op de juistheid van de door zijn cliënten aan hem verstrekte informatie.

4.3       De door verweerder verwoorde standpunten betreffen de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klagers en de cliënten van verweerder verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerder een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en hij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake. Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerder geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klagers, dan wel hun advocaat, om deze stellingen in de gerechtelijke procedure te weerspreken en te weerleggen. Het is vervolgens aan de rechter om aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over de geschilpunten. Dat verweerder zich jegens klagers onnodig grievend heeft uitgelaten is naar het oordeel van de voorzitter evenmin gebleken.

4.4     Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier op 5 januari 2018.

Griffier                                                                   Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2018

verzonden aan:

-     klager

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 1190, 4801 BD Breda .  Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ) waarin de gronden van het verzet gemotiveerd worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is. U mag daarin ook nader toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift dus ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl