ECLI:NL:TADRSGR:2018:273 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-221/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:273
Datum uitspraak: 10-12-2018
Datum publicatie: 24-05-2019
Zaaknummer(s): 18-221/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft klaagster niet geïnformeerd over de datum waarop een zitting gepland stond. Verweerder heeft zich zodanig kort voor deze zitting onttrokken aan de zaak, dat klaagster geen redelijke termijn had om een vervanger te zoeken. De belangen die voor klaagster op het spel stonden in aanmerking genomen, heeft verweerder daarmee niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Berisping

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 10 december 2018

in de zaak 18-221/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 26 april 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 13 maart 2018 met kenmerk K107 2016 dk/ak, door de raad ontvangen op 14 maart 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 oktober 2018 in aanwezigheid van klaagster en verweerder.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het klachtdossier zoals verstrekt door de deken;

-    de brief met bijlagen van 24 september 2018 van de zijde van verweerder;

-    het e-mail bericht met bijlagen van 11 oktober 2018 van de zijde van klaagster;

-    het bericht met bijlagen van 15 oktober 2018 van de zijde van verweerder;

-    de brief van 17 oktober 2018 van klaagster aan de raad, waarin zij heeft gereageerd op de nagezonden stukken van de zijde van verweerder;

-    de e-mail van 22 oktober 2018 van verweerder aan de raad, waarin hij heeft gereageerd op de nagezonden stukken van de zijde van klaagster.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster is in 2008 onder huwelijkse voorwaarden getrouwd met de heer A (hierna: de man).

2.2    Op 30 januari 2015 heeft klaagster, vooruitlopend op de scheiding van de man, de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Klaagster werd bij deze procedure bijgestaan door mr. H. De rechtbank heeft op 24 maart 2015 op het verzoek beslist en, zakelijk weergegeven, klaagster het recht op het gebruik van de echtelijke woning te Portugal toegewezen en de door de man te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 5.000,- per maand.

2.3    In april 2015 heeft verweerder de behandeling van de echtscheidingszaak van mr. H overgenomen. Er was op dat moment al een bodemprocedure ingesteld door de man. Mr. H had namens klaagster een verweerschrift ingediend. Er was nog geen mondelinge behandeling gepland in de bodemprocedure.

2.4    Verweerder heeft vanaf 10 april 2015 met klaagster gecommuniceerd via e-mail, daarbij gebruik makend van het adres van klaagster: [achternaam en roepnaam klaagster]1@gmail.com (hierna: het gmailadres).

2.5    Verweerder heeft klaagster aangeraden om zich ook te laten adviseren door een financieel adviseur. Op aanraden van verweerder heeft klaagster zich daartoe vervolgens gewend tot de heer B.

2.6    In zijn e-mail van 24 juli 2015 aan het gmailadres heeft verweerder klaagster gewezen op openstaande facturen en om betaling verzocht. Bij e-mails van 31 juli, 13 augustus en 25 augustus 2015 heeft de financiële administratie van het kantoor van verweerder klaagster verzocht om betaling van openstaande facturen.

2.7    Op 31 augustus 2015 heeft verweerder het volgende bericht gestuurd naar het gmailadres:

“(…) In opgemelde kwestie hebben wij, ondanks de toegezonden mails, geen betaling van u mogen ontvangen. Derhalve kan ik niet anders dan mijn werkzaamheden in uw dossier tot nader order op te schorten.

Zodra u de achterstand in de declaraties voldaan hebt, zal ik de werkzaamheden in uw dossier hervatten. (…)”

2.8    Op 2 oktober 2015 heeft de man bij de rechtbank een verzoek ingediend strekkend tot wijziging van de op 24 maart 2015 door de rechtbank uitgesproken voorlopige voorziening.

2.9    In een e-mail van 2 oktober 2015 aan het gmailadres heeft verweerder geschreven dat de man een verzoek tot wijzigingen van de voorlopige voorziening heeft ingediend. Verweerder heeft klaagster verzocht om haar verhinderdata op te geven. Verweerder heeft er in de e-mail verder op gewezen dat, zakelijk weergegeven, hij zijn werkzaamheden heeft opgeschort in verband met een betalingsachterstand, dat hij daarover overleg wenst met klaagster en dat hij zich zonder dat overleg genoodzaakt ziet om zich te onttrekken aan de zaak.

2.10    In een e-mail van 8 oktober 2015 aan het gmailadres heeft verweerder geschreven dat hij het verzoekschrift met bijlagen heeft ontvangen van de man en dat hij verwacht dat de mondelinge behandeling van het verzoek spoedig zal plaatsvinden. Het verzoekschrift heeft verweerder bij de e-mail gevoegd. Hij heeft geschreven dat hij de bijlagen via WeTransfer aan klaagster zal sturen. Het bericht is ‘cc’ aan de heer B gestuurd.

2.11    In het klachtdossier bevindt zich een brief van de rechtbank aan verweerder van 9 oktober 2015, waarin wordt meegedeeld dat de mondelinge behandeling van het verzoek is gepland op 29 oktober 2016.

2.12    In een e-mail van 23 oktober 2015 aan het gmailadres heeft verweerder geschreven dat hij nog geen reactie heeft ontvangen van klaagster.  Verweerder heeft het volgende geschreven:

“(…) Eerder wees ik u expliciet al op de langdurige betalingsachterstand die ontstaan is bij mij op kantoor voor de verrichte werkzaamheden. Voeg daarbij dat ik ook niet de juiste en volledige informatie krijg om het verweer te voeren, dan is duidelijk dat ik niet langer meer voor u als advocaat kan optreden. Ik zal mij dan ook aan de zaak onttrekken en ik zal dat ook aan de Rechtbank berichten. Ik wijs erop dat als wij geen verweer voeren en ook niet ter zitting zullen verschijnen, de rechter waarschijnlijk het verzoek om een voorlopige voorziening zal toewijzen. Dit is het gevolg van het onttrekken.

Ik zal indien u ook op deze mail niet reageert, de brief van de onttrekking aan de Rechtbank toezenden maandagochtend uiterlijk te 10.00 uur. Ik wijs erop dat ook de wederpartij een kopie van die brief zal moeten ontvangen.

Wenst u dat wij ons niet onttrekken, dan moge ik u verzoeken direct contact met mij op te nemen, mij van de juiste en volledige informatie te voorzien en voorts een regeling te treffen voor de achterstand in betaling. (…)”

2.13    Ter zitting op 29 oktober 2015 is van de zijde van klaagster niemand verschenen. De rechtbank heeft bij beschikking van 12 november 2015 het gebruik van de echtelijke woning toegewezen aan de man en de door hem te betalen partneralimentatie op nihil gesteld.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij is tekortgeschoten in de behartiging van haar belangen.

3.2    Klaagster verwijt verweerder in het bijzonder dat hij haar niet op de hoogte heeft gesteld van een door de man ingediend verzoek tot wijziging van de voorlopige voorziening en evenmin van de mondelinge behandeling van dat verzoek op 29 oktober 2015. Klaagster verwijt verweerder dat hij niet is verschenen bij die zitting en aldus haar belangen niet heeft behartigd. Klaagster verwijt verweerder tot slot dat hij haar niet heeft laten weten dat hij zich aan de zaak heeft onttrokken.

3.3    Klaagster stelt schade te hebben geleden door het nalaten van verweerder en wenst dat verweerder deze schade vergoedt.

3.4    Klaagster heeft gesteld in mei 2015 te zijn verhuisd van Portugal naar België. Haar nieuwe adres heeft zij aan verweerder doorgegeven. Op 11 september 2015 is klaagster verhuisd naar Nederland. Opnieuw heeft zij haar adres aan verweerder kenbaar gemaakt. Volgens klaagster heeft zij verweerder en de heer B laten weten dat contact per e-mail lastig zou zijn omdat zij vanwege verhuizingen en bedreigingen van de man niet steeds beschikte over een internetverbinding. Klaagster stelt te hebben verzocht om het contact telefonisch te laten plaatsvinden. Zij heeft daartoe twee telefoonnummers aan verweerder gegeven.

3.5    De stellingen die klaagster overigens aan haar klacht te grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de financiële kant van de echtscheiding complex, althans onoverzichtelijk was. Er was sprake van (een) onderneming(en), vermogen, eigendom van vastgoed en verschillende vennootschappen. De echtelijke woning was nog niet (af)betaald en betrof een landgoed waarop circa 150 dieren werden gehouden. Het onderhoud van dit alles was kostbaar. Belastingaangiften waren al jaren niet gedaan. Gelet op dit alles heeft verweerder klaagster verwezen naar een financieel adviseur om inzicht te krijgen in haar financiële situatie.

4.2    Volgens verweerder heeft klaagster op enig moment de echtelijke woning in Portugal verlaten. Klaagster deelde verweerder mee dat zij op de vlucht was voor de man en dat zij zich schuilhield. Rond juli 2015 werd het contact met klaagster beperkter, zo stelt verweerder. Verweerder had af en toe contact met de heer B, die nog bezig was om de financiën van klaagster in kaart te brengen.

4.3    Verweerster stelt klaagster op 2 oktober 2015 te hebben geïnformeerd over het door de man ingediende verzoekschrift. Op 8 oktober 2015 heeft verweerder het verzoekschrift met bijlagen naar klaagster en naar de heer B gezonden, met het verzoek om commentaar te geven op de stukken. Omdat een reactie van klaagster uitbleef heeft verweerder haar bij brief van 23 oktober 2015 laten weten dat hij zich de maandag daarop zou onttrekken als klaagster geen contact zou opnemen. Omdat een bericht van klaagster uitbleef heeft verweerder zich onttrokken en de rechtbank en de wederpartij daarover bericht.

4.4    Volgens verweerder verliep het contact met klaagster via het gmailadres. Zijn kantoor heeft circa 20 e-mails naar dat adres gezonden en een veel groter aantal e-mails van dat adres ontvangen.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht ziet in de kern op de communicatie tussen klaagster en verweerder in en omstreeks oktober 2015. Hierbij is tussen partijen niet in geschil dat het door verweerder gebruikte gmailadres het op dat moment actuele e-mailadres van klaagster was. Het was ook het e-mailadres dat klaagster en verweerder in de maanden voor oktober 2015 succesvol gebruikten voor hun onderlinge communicatie. Naar het oordeel van de raad mocht verweerder daarom in beginsel van het gmailadres gebruik maken voor het doen van mededelingen aan klaagster.

5.2    De vraag die voorligt is of verweerder ook in en omstreeks oktober 2015 gebruik mocht maken van het gmailadres voor zijn berichten aan klaagster in verband met het door de man ingediende verzoekschrift. Volgens klaagster moet deze vraag ontkennend beantwoord worden. Zij stelt dat zij verweerder expliciet heeft laten weten dat zij in en omstreeks oktober 2015 niet of slecht bereikbaar zou zijn via het gmailadres.

5.3    Naar het oordeel van de raad heeft klaagster deze stelling onvoldoende onderbouwd. Geen van de door klaagster na de zitting overgelegde documenten is een ondubbelzinnig bericht aan verweerder met een mededeling over de bereikbaarheid van klaagster (op het gmailadres) in en omstreeks oktober 2015. Bijlagen 8 en 9 zoals door klaagster overgelegd na de zitting zijn documenten waarin contactgegevens van klaagster zijn vermeld. Gesteld noch gebleken is wanneer deze documenten opgesteld zijn en of ze bij verweerder bekend waren. Aan deze documenten kan daarom geen waarde worden toegekend bij beantwoording van de in 5.2. weergegeven vraag.

5.4    In bijlage 7 zoals door klaagster na de zitting overgelegd zou een aankondiging gelezen kunnen worden dat klaagster vanaf 1 oktober 2015  waarschijnlijk een maand of langer “uit de lucht is”. Daargelaten dat deze aankondiging niet ondubbelzinnig is, heeft verweerder betwist dat hij het document ontvangen heeft. Op basis van dit document kan dus ook niet worden geconcludeerd dat klaagster verweerder uitdrukkelijk heeft geïnformeerd over haar (on)bereikbaarheid in en omstreeks oktober 2015.

5.5    Dit betekent dat er voor verweerder geen reden was om geen gebruik te maken van het gmailadres voor mededelingen aan klaagster. Het komt aldus voor risico van klaagster dat zij geen kennis heeft genomen van de berichten die verweerder in oktober 2015 naar het gmailadres heeft gezonden.

5.6    De raad voegt hier nog aan toe dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij ook heeft geprobeerd om klaagster telefonisch te bereiken. Verweerder heeft aldus meer gedaan dan alleen mailen naar het gmailadres.

5.7    De raad verwerpt de stelling van klaagster dat verweerder de stukken niet naar klaagster heeft gestuurd via WeTransfer. De raad ziet geen grond om te twijfelen aan de authenticiteit van de door verweerder overgelegde verzendberichten en acht aldus aannemelijk dat verweerder de documenten naar klaagster heeft gestuurd. De klacht is in zoverre ongegrond.

5.8    De vraag die vervolgens voorligt, is of verweerder klaagster op de hoogte heeft gesteld van de zittingsdatum.

5.9    Verweerder heeft verklaard dat hij telefonisch op de hoogte is gesteld van de zittingsdatum. Verweerder had deze zittingsdatum vervolgens moeten delen met klaagster. Gesteld noch gebleken is dat verweerder dit heeft gedaan. In zijn bericht van 23 oktober 2015 aan klaagster noemt verweerder de zittingsdatum in ieder geval niet. De raad acht daarom aannemelijk dat verweerder de zittingsdatum niet kenbaar heeft gemaakt aan klaagster. Hiermee heeft verweerder jegens klaagster onzorgvuldig gehandeld en de klacht is in zoverre gegrond. Omdat verweerder op de hoogte stelt te zijn geweest van de zittingsdatum kan in het midden blijven of hij de door klaagster overgelegde brief van de rechtbank heeft ontvangen.

5.10    Klaagster verwijt verweerder dat hij zich te kort voor de zitting als haar advocaat heeft onttrokken aan de zaak. Volgens verweerder stond het hem vrij zich te onttrekken.

5.11    De raad stelt vast dat verweerder zijn werkzaamheden voor klaagster had opgeschort wegens het niet voldoen van declaraties. Dit stond hem vrij. Verweerder heeft, nadat hij niets vernam van klaagster, op vrijdag 23 oktober 2015 aan haar laten weten dat hij zonder bericht van haar kant niet naar de zitting zou gaan en dat hij de rechtbank en de wederpartij op maandag [26 oktober 2015] daarvan op de hoogte zou stellen. Het staat een advocaat in beginsel vrij om zich te onttrekken aan de zaak. De advocaat dient daarbij echter wel zorgvuldig te werk te gaan en de belangen van zijn cliënt niet onnodig te schaden. Naar het oordeel van de raad is verweerder onvoldoende zorgvuldig te werk gegaan. De termijn tussen de onttrekking en de zitting was zodanig kort dat klaagster, als zij kennis had genomen van zijn berichten, geen redelijke termijn had gehad om een andere advocaat te vinden. Het had op de weg van verweerder gelegen om, bijvoorbeeld, de rechtbank om uitstel te vragen of om ter zitting aan de rechter te laten weten dat hij niets van klaagster had vernomen. Dat verweerder dit heeft nagelaten is niet zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De raad neemt bij dit oordeel in aanmerking dat voor klaagster grote belangen op het spel stonden. De klacht is in zoverre gegrond. 

5.12    Klaagster wenst dat verweerder de door haar geleden schade vergoedt. Daargelaten dat de mogelijkheden tot toewijzing van een schadevergoeding in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt zijn, geldt dat klaagster haar gestelde schade onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Het verzoek op dit punt zal daarom worden afgewezen.

5.13    De slotsom is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft klaagster niet geïnformeerd over de datum waarop een zitting gepland stond. Verweerder heeft zich zodanig kort voor deze zitting onttrokken aan de zaak, dat klaagster geen redelijke termijn had om een vervanger te zoeken. De belangen die voor klaagster op het spel stonden in aanmerking genomen, heeft verweerder daarmee niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. De raad acht de maatregel van berisping passend. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde  griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50 reiskosten van klaagster,

b) € 1000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster dient tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door te geven aan verweerder.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond zoals bedoeld in 5.9 en 5.11;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2018.