ECLI:NL:TADRSGR:2018:138 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-900/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:138
Datum uitspraak: 09-05-2018
Datum publicatie: 28-06-2018
Zaaknummer(s): 17-900/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 9 mei 2018

in de zaak 17-900/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 30 oktober 2017 met kenmerk K097 2017 dk/ksl, door de raad ontvangen op 31 oktober 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster en haar ex-partner hebben in 2008 een woning gekocht. Hun relatie is geëindigd in 2010.

1.2 Verweerder heeft klaagster vervolgens bijgestaan in de echtscheidingsprocedure en aanverwante kwesties, waaronder de verdeling van de voormalige echtelijke woning.

1.3 Bij e-mail van 24 oktober 2016 heeft klaagster verweerder bericht dat zij een kort geding tegen haar ex-partner wilde aanspannen en heeft zij verweerder om rechtsbijstand gevraagd.

1.4 Bij e-mail van 25 oktober 2016 heeft verweerder klaagster geadviseerd om geen kort geding te starten, maar een bodemprocedure.

1.5 Op 31 oktober 2016 heeft een eerste bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. In dit gesprek heeft verweerder aangegeven dat het mogelijk was om een dagvaardingsprocedure tegen de ex-partner te starten, waarin verdeling van de onverdeelde gemeenschap gevorderd zou worden.

1.6 Klaagster heeft verweerder verzocht een dagvaardingsprocedure aanhangig te maken. Dat heeft verweerder gedaan. Eén van de vorderingen hield in dat de woning voor EUR 270.000,- aan klaagster zou worden toebedeeld. De ex-partner van klaagster vorderde in reconventie om de woning voor EUR 270.000,- aan hem toe te delen.

1.7 Op 25 januari 2017 heeft verweerder klaagster een e-mail met een conclusie van antwoord tevens eis in reconventie gestuurd. In deze e-mail schreef hij onder meer dat indien klaagster het nog steeds prima vond dat haar ex-partner de woning zou overnemen, een vervolg van de procedure niet nodig zou zijn. Klaagster heeft daar bij brief van 27 januari 2017 op gereageerd. Zij deelde mee niet akkoord te gaan met een verdeling zoals voorgesteld en stelde een aantal andere opties voor. Daarnaast schreef zij dat ‘de bodem van haar schatkist in zicht was’.

1.8 Bij e-mail van 15 februari 2017 heeft verweerder klaagster bericht dat de door haar genoemde opties vermoedelijk geen stand zouden houden, maar dat in een eventuele onderhandeling mogelijk viel te praten over de kosten.

1.9 Bij e-mail van 18 februari 2017 heeft klaagster verweerder bericht:

“Ik wil de procedure niet voortzetten. Nu [ex-partner] de woning “opeens” ook wil overnemen/verdelen, is mijn motief voor de bodemprocedure, dat hij niet zou willen verdelen er niet meer. Gezien ook de kosten, ga ik nu verder met hem om tafel en proberen uit deze verdeling te komen.”

1.10 Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 22 februari 2017 geadviseerd om zich nog niet terug te trekken uit de procedure, aangezien de procedure gewoon kon worden voortgezet en niet opnieuw hoefde te worden gestart – met de daarbij behorende kosten – in het geval partijen geen oplossing zouden bereiken.

Klaagster heeft niet op deze e-mail van verweerder gereageerd. In een

e-mail van 10 maart 2017 heeft verweerder opnieuw zijn advies kenbaar gemaakt.

1.11 Bij e-mail van 16 maart 2017 heeft klaagster verweerder bericht:

“Nogmaals, eindafrekening per 18 februari de datum waarop ik de procedure heb stopgezet, voorschot verrekenen aub.”

1.12 Op 23 maart 2017 heeft op basis van de tussen klaagster en haar ex-partner bereikte overeenstemming de verdeling bij de notaris plaatsgehad.

1.13 Bij e-mail van 29 maart 2017 heeft verweerder klaagster onder meer bericht:

“Ik begrijp dat jij de procedure wil stopzetten en dat het voorschot dient te worden verrekend. Ik zal daar zorg voor dragen.

Eerder heb ik je al geschreven dat het mij niet zinvol lijkt om de procedure stop te zetten, alvorens er een akkoord ligt tussen [ex-partner] en jou. Als ik de procedure nu stopzet en de vorderingen intrek en jullie uiteindelijk niet tot een akkoord komen, betekent dat dat je opnieuw een procedure moet starten om de woning te verdelen. Dat zorgt voor nieuwe kosten. Niet alleen advocaatkosten, maar ook de hoge griffiekosten. (…)

Voor deze e-mail breng ik geen kosten in rekening en ook voor jouw antwoord hierop niet, maar ik wil graag dat je weet wat de gevolgen zijn van het stopzetten van de procedure en het intrekken van de vorderingen. Dus als je dat nog steeds wil, dan ontvang ik graag een bevestiging op deze e-mail.”

1.14 Bij e-mail van 10 april 2017 om 12.21 uur heeft verweerder klaagster onder meer het volgende bericht:

“(…) Momenteel ben ik bezig om namens jou de vorderingen in te trekken, maar dat is niet zonder risico (een ander risico dan waar ik jou voorheen over berichtte). Dit risico is erin gelegen dat wanneer wij de vorderingen intrekken, de vorderingen van [ex-partner] blijven staan. [Ex-partner] moet zijn vorderingen dan dus ook intrekken. Gebruikelijk is dan ook om de advocaat wederpartij (…) te verzoeken om tot definitieve doorhaling over te gaan. (…)”

Bij zijn e-mail heeft verweerder een concept e-mail aan de advocaat van de ex-partner van klaagster gevoegd met de tekst:

“In opgemelde zaak zijn partijen in onderhandeling om tot een goede afwikkeling te komen. Teneinde de goede afwikkeling te bewerkstelligen, lijkt het cliënte zinvol als partijen hun vorderingen intrekken. Kunt u mij daarom bevestigen dat partijen kunnen overgaan tot definitieve doorhaling van de procedure? Dan zal ik dat bij de rechtbank aangeven.”

1.15 Klaagster heeft verweerder bij email van 10 april 2017 om 12.53 uur bericht:

“Beste [verweerder],

Je kunt de zaak laten rusten, je hoeft niks meer te doen.”

1.16 Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 10 april 2017 om 13.15 uur als volgt bericht:

“Beste [klaagster],

Dank voor je bericht.

Ik wil de zaak wel laten rusten, dan wel niks doen, maar dat betekent dat de procedure gewoon zal doorgaan. En volgens mij wil je jouw vorderingen juist intrekken. Grof gezegd zijn er drie opties:

1. Wij doen helemaal niks meer  als de wederpartij de vorderingen niet intrekt, dan is de kans groot dat de vorderingen van de wederpartij worden toegewezen;

2. Ik trek namens jou de vorderingen in  als de wederpartij de vorderingen niet intrekt, dan is de kans groot dat de vorderingen van de wederpartij worden toegewezen;

3. [Advocaat van ex-partner] en ik verzoeken om definitieve doorhaling  de procedure wordt ingetrokken en de rechtbank zal geen van de vorderingen toewijzen.

Voor de goede orde, voor deze handelingen zal ik geen kosten in rekening brengen. Maar het is wel zaak dat alles netjes wordt afgehandeld. En als ik helemaal niets meer doe, betekent het dus dat de procedure zal doorgaan.

Graag verneem ik van je.”

1.17 Op 10 april 2017 om 14.06 uur heeft klaagster verweerder gemaild: “Procedure intrekken 3”

1.18 Bij e-mail van 10 april 2017 om 15.37 uur heeft verweerder de advocaat van de ex-partner van klaagster de bij randnummer 1.14 genoemde e-mail gezonden.

1.19 Bij e-mail van 14 april 2017 heeft de advocaat van de ex-partner van klaagster verweerder laten weten dat hij in de loop van de volgende week van zich zou laten horen. Verweerder heeft deze e-mail op 14 april 2017 doorgestuurd naar klaagster. Zij heeft hem op diezelfde datum per e-mail bericht:

“(…) Je hoeft mij niet meer over deze zaak te informeren c.q. ik wil geen mail meer ontvangen. De zaak is wat mij betreft afgerond.”

1.20 Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 18 april 2017 om 11.41 uur onder meer bericht dat hij haar verhinderdata wenste te ontvangen voor het geval haar ex-partner zijn vorderingen niet zou intrekken.

1.21 Klaagster heeft verweerder bij e-mail van 18 april 2017 om 11.47 uur bericht:

“(…) Het gezamenlijk goed, [woning] is op 23 maart jl. verdeeld aan [ex-partner]. Hij is nu eigenaar, ik heb er niks meer mee te maken.”

1.22 Klaagster heeft verweerder bij e-mail van 18 april 2017 om 11.55 uur bericht:

“Ik had veel stress van mijn ex, dat is inmiddels afgelopen, maar nu heb ik veel stress van jou, kan dat aub stoppen?”

1.23 Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 18 april 2017 om 15.33 uur bericht dat hij het vervelend vond dat klaagster stress van hem kreeg, maar dat het zijn taak was om haar te informeren over de risico’s van bepaalde stappen. Als de ex-partner zijn vorderingen niet zou intrekken, zouden die blijven staan, met alle gevolgen van dien. Verweerder heeft klaagster geadviseerd om zelf contact op te nemen met haar ex-partner over het intrekken van diens vorderingen.

1.24 Klaagster heeft verweerder bij e-mail van 18 april 2017 om 17.20 uur bericht dat zij niet begreep waarom verweerder zo aan haar bleef trekken en haar zoveel stress gaf. De woning was verdeeld, zodat de kwestie was afgerond, aldus klaagster.

1.25 Bij op 24 april 2017 per e-mail verzonden brief heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.26 Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 25 april 2017 om 14.03 uur onder meer als volgt bericht:

“(…) Laat ik vooropstellen dat ik het vervelend vind dat jij hierdoor zoveel stress ervaart. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Het is mijn bedoeling, vanaf het begin al, om jouw belangen zo goed mogelijk te behartigen. (…)

Het is dus van belang dat beide partijen, zowel jij als [ex-partner], de vorderingen intrekken. Ik begrijp dat de hele boel frustrerend is, maar ik dien jou de waarheid te vertellen en het verhaal niet mooier te maken dan het is. Ik zal achter [advocaat van ex-partner] aan blijven gaan en hem blijven verzoeken om tot definitieve doorhaling over te gaan. Bij de definitieve doorhaling (optie 3 in mijn e-mails van 10 en 18 april jl.) is de procedure definitief voorbij. Maar zoals gezegd is daar ook de hulp van [ex-partner] voor nodig. (…)

Overigens wil ik je van harte uitnodigen voor een gesprek bij mij op kantoor als je over het bovenstaande de behoefte hebt om persoonlijk te spreken. Daar zal je wederom geen factuur voor krijgen.”

1.27 Op 2 mei 2017 ontving verweerder een inhoudelijke reactie van de advocaat van de ex-partner van klaagster. Kort samengevat komt die reactie erop neer dat die advocaat zou overgaan tot definitieve doorhaling als klaagster een bedrag van EUR 5.548,- aan haar ex-partner zou betalen.

1.28 Verweerder heeft de advocaat van de ex-partner van klaagster bij e-mail van 3 mei 2017 bericht dat klaagster akkoord ging met betaling van het bedrag van EUR 5.548,- tegen finale kwijting. Klaagster heeft dat bedrag vervolgens betaald.

1.29 Bij brief van 9 mei 2017 heeft de advocaat van de ex-partner van klaagster de rechtbank bericht dat partijen overeenstemming hadden bereikt en de rechtbank verzocht de zaak door te halen. Verweerder heeft die brief op 10 mei 2017 per e-mail doorgestuurd naar klaagster, met de mededeling dat hij haar zou informeren zodra de rechtbank hem had bevestigd dat de zaak was doorgehaald. Ook heeft verweerder de rechtbank op 10 mei 2017 bericht dat hij namens klaagster de brief van de advocaat van haar ex-partner bevestigde en de rechtbank verzocht om de zaak definitief door te halen.

1.30 Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 31 mei 2017 bericht dat de zaak tussen klaagster en haar ex-partner door de rechtbank definitief was doorgehaald. 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij niet bereid was de namens klaagster aanhangig gemaakte verdelingsprocedure te beëindigen, hoewel zij hem dit op 18 februari, 16 en 29 maart en 10, 18 en 21 april heeft verzocht. De handelwijze van verweerder heeft tot gevolg gehad dat de advocaat van de ex-partner van klaagster aanspraak heeft gemaakt op een bedrag van EUR 5.548,- aan proceskosten en griffierecht omdat klaagster niet zou hebben meegewerkt aan een tijdige beëindiging van de procedure;

b) hij klaagster in een e-mail van 29 maart 2017 heeft bevestigd dat hij de procedure zou beëindigen, terwijl hij klaagster pas bij e-mail van 10 april 2017 heeft geïnformeerd over het feit dat beëindiging van de procedure pas mogelijk zou zijn zodra de ex-partner zijn vorderingen had ingetrokken;

c) hij klaagster ten onrechte heeft geadviseerd ter zake van de verdeling een bodemprocedure te voeren, in plaats van de door klaagster gewenste kort gedingprocedure, zoals aangegeven in haar e-mail van 24 oktober 2016 aan verweerder.

3 VERWEER

3.1 De stelling dat verweerder de zaak niet voor klaagster wilde beëindigen is onjuist. Hij heeft haar eerst geadviseerd om - in verband met het mogelijk stuklopen van de onderhandelingen - de procedure niet te beëindigen, waarna hij haar heeft gewezen op de procesrisico’s. Indien klaagster haar vorderingen zou intrekken, zou dat niet automatisch betekenen dat haar ex-partner zijn vorderingen ook zou intrekken. Dat heeft verweerder klaagster meermalen geprobeerd uit te leggen. Hij heeft haar uitgenodigd op zijn kantoor en vanaf 18 februari 2017 niets meer gedeclareerd. Klaagster koos uiteindelijk voor optie 3: definitieve doorhaling van de procedure. Daarvoor was echter de medewerking van haar ex-partner en diens advocaat nodig. Nadat klaagster akkoord was gegaan met het bod van haar ex-partner en diens advocaat is verweerder, conform de wens van klaagster, overgegaan tot definitieve doorhaling.

3.2 Dat verweerder klaagster een kort geding heeft afgeraden, is juist. Bij e-mail van 24 oktober 2016 heeft verweerder klaagster bericht die week niet op kantoor te zijn en dat hij op 31 oktober 2016 beschikbaar was voor een bespreking. Tijdens die bespreking heeft verweerder klaagster inderdaad opnieuw afgeraden een kort geding te starten. Een zitting zou vermoedelijk pas in december 2016 plaatsvinden en het vonnis zou dan pas eind december 2016/begin januari 2017 volgen, terwijl klaagster op dat moment (eind oktober/begin november 2016) reeds duidelijkheid wenste: kiezen voor de gezamenlijke woning of voor een andere, nieuwe woning. Een andere huurwoning zou medio november 2016 voor klaagster beschikbaar zijn. Ook relevant was dat verweerder zijn twijfels had over de spoedeisendheid van de zaak, aangezien de gemeenschap al ruim zes jaar onverdeeld was.

3.3 Voor het overige komt het verweer - voor zover relevant - aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4 BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij niet bereid was de namens klaagster aanhangig gemaakte verdelingsprocedure te beëindigen, hoewel zij daar uitdrukkelijk om had verzocht.

4.2 Het werk van een advocaat dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van juridische stappen en de cliënt daarover informeren. De cliënt dient er door de advocaat op gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen en –risico’s  zijn en wat het kostenrisico is.

4.3 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder klaagster diverse malen heeft gewezen op de mogelijke negatieve gevolgen van het (eenzijdig) beëindigen van de verdelingsprocedure, hetgeen ook van hem als advocaat mocht worden verwacht. De voorzitter is van oordeel dat verweerder heeft gehandeld conform de professionele standaard.  Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.4 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij klaagster in een

e-mail van 29 maart 2017 heeft bevestigd dat hij de procedure zou beëindigen, terwijl hij klaagster pas bij e-mail van 10 april 2017 heeft geïnformeerd over het feit dat beëindiging van de procedure pas mogelijk zou zijn zodra de ex-partner zijn vorderingen had ingetrokken.

4.5 Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door op 29 maart 2017 aan klaagster te schrijven dat  hij ervoor zou zorgen dat de procedure zou worden beëindigd en op 10 april 2017 te schrijven dat het - om het risico uit te sluiten dat de vorderingen van de wederpartij zouden worden toegewezen - raadzaam was om de advocaat van de wederpartij te verzoeken om tot definitieve doorhaling van de procedure over te gaan. Dat verweerder dat laatste ook direct in zijn e-mail van 29 maart 2017 had kunnen aangeven maakt dat niet anders, gelet op het geringe tijdsverloop tussen beide mails.

Klachtonderdeel c)

4.6 Dit laatste klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder klaagster ten onrechte zou hebben geadviseerd ter zake van de verdeling een bodemprocedure te voeren, in plaats van de door klaagster gewenste kortgedingprocedure.

4.7 Gelet op de hierboven bij randnummer 3.2 weergegeven toelichting door verweerder, alsmede gelet op het gebrek aan een nadere onderbouwing door klaagster, kan niet worden vastgesteld dat verweerder klaagster op onjuiste gronden heeft geadviseerd om een bodemprocedure te voeren in plaats van een kortgedingprocedure.

4.8 De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 9 mei 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 9 mei 2018 verzonden.