ECLI:NL:TADRSGR:2018:137 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-219/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:137
Datum uitspraak: 18-04-2018
Datum publicatie: 28-06-2018
Zaaknummer(s): 18-219/DH/DH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen deken in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 18 april 2018

in de zaak 18-219/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 20 maart 2018 met kenmerk K227 2017 dk/ab, door de raad ontvangen op 21 maart 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerster is deken van een lokale orde van advocaten. Klager heeft bij verweerster op 8 augustus 2016 een klacht ingediend over mr. M., de advocaat van klagers wederpartij. 

1.2 Verweerster heeft de tegen mr. M. ingediende klacht vervolgens in behandeling genomen. De ontvangst van de klacht is bij brief van

10 augustus 2016 aan klager bevestigd.

1.3 Bij brief van 19 december 2016 heeft verweerster klager haar visie op de tegen mr. M. ingediende klacht kenbaar gemaakt.

1.4 Bij brief van 28 juni 2017 heeft klager bij de orde waar verweerster deken is, een klacht ingediend over verweerster.

1.5 Bij brief van 18 september 2017 heeft verweerster de klacht doorgezonden aan de griffier van het Hof van Discipline.

1.6 Bij beslissing van 26 september 2017 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de klacht ter onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij, in haar hoedanigheid van deken, de klacht van klager tegen mr. M. niet op de juiste wijze heeft behandeld. Klager verwijt verweerster in het bijzonder dat:

1) zij bij de behandeling van klagers klacht tegen mr. M. de kern van klagers klacht heeft weggelaten;

2) klager, nadat hij in de gelegenheid was gesteld ontbrekende stukken in te dienen, niet meer op de reactie van mr. M. mocht reageren;

3) zij een dekenstandpunt heeft gegeven naar aanleiding van klagers klacht tegen mr. M., terwijl klager had verzocht de klacht rechtstreeks door te zenden;

4) zij in haar dekenstandpunt haar verwachting betreffende de beoordeling van klagers klacht tegen mr. M. door de tuchtrechter heeft vermeld, welke mededeling volgens klager de oordeelsvorming van de tuchtrechter zal beïnvloeden;

5) zij bij monde van haar adjunct-secretaris niet bereid was gehoor te geven aan klagers telefonische verzoek het dekenstandpunt met hem te bespreken;

6) zij evenmin bereid was gehoor te geven aan klagers schriftelijke verzoek tot een gesprek over het dekenstandpunt, nadat de adjunct-secretaris klager naar aanleiding van zijn mondelinge verzoek had meegedeeld dat hij zijn verzoek op schrift diende te stellen;

7) zij geen gevolg heeft gegeven aan klagers verzoek de klacht tegen mr. M. door te zenden aan de tuchtrechter zonder bijvoeging van het dekenstandpunt met onjuistheden;

8) zij door haar handelwijze de behandeling van de klacht tegen mr. M. heeft vertraagd dan wel geblokkeerd;

9) zij de klacht van klager tegen mr. M. niet op een eerlijke en onpartijdige wijze heeft onderzocht en beoordeeld;

10) zij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging een partijdige behandeling door de tuchtrechter negatief te beïnvloeden.

2.2 Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Nadat hij zijn klacht bij verweerster had ingediend, is mr. M. in de gelegenheid gesteld om op de klacht te reageren. Daaruit bleek dat de kern van de klacht was weggelaten. In overleg met de adjunct-secretaris mocht klager de ‘gemiste’ brief van mr. M. opnieuw inzenden. Dat deed klager en hij verzocht het Bureau van de Orde om de ontvangst van de door hem ingezonden brieven per stuk te bevestigen, omdat klager zijn stukken niet per e-mail mocht indienen en ook niet kon bewijzen welke stukken hij had ingebracht. Aan dat verzoek werd geen aandacht geschonken. Het stuk van klager, dat in eerste instantie was gemist, werd gezien als tweede reactie van klager en hij mocht niet meer reageren op de reactie daarop. De deken (in de persoon van de adjunct-secretaris) heeft haar oordeel gevormd en in een opmerkelijke tekststructuur op papier gezet, zonder klagers verzoek in acht te nemen en/of te benoemen dat klager van klachtbehandeling door de deken af wilde zien en dat klager had verzocht zijn klacht door te zenden aan het Hof van Discipline.

In een tweede telefoongesprek heeft klager gevraagd om een telefoongesprek met verweerster of haar adjunct-secretaris, teneinde duidelijkheid te verkrijgen over het ‘oordeel’ dat op papier was gezet. Klager kreeg te horen dat hij dit verzoek schriftelijk moest indienen. Vervolgens kreeg hij een brief waarin stond dat een gesprek geen zin had.

De klacht is maanden geblokkeerd. Er heeft geen eerlijk en onpartijdig onderzoek naar de klacht plaatsgevonden. Klager voelt zich door het hele proces misleid. Hij is zelfs niet in staat gesteld om te kunnen bewijzen welke stukken hij heeft ingediend. De inhoud van het ‘oordeel’ van verweerster ziet klager als een poging om zijn klacht onderuit te halen en een onpartijdige behandeling door het Hof van Discipline negatief te beïnvloeden.

3 VERWEER

3.1 Verweerster stelt zich op het standpunt dat de klacht (kennelijk) ongegrond dient te worden verklaard. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.

3.2 Klager heeft in het onderzoek naar de klacht tegen mr. M. twee keer gereageerd: de eerste keer op 8 augustus 2016 - de brief waarmee hij de klacht heeft ingediend - en de tweede keer bij ongedateerde brief, ontvangen op 17 oktober 2016. De ontvangst van de brief van 8 augustus 2016 is bevestigd op 10 augustus 2016; de ontvangst van de brief van 17 oktober 2016 is bevestigd op 19 oktober 2016. In zijn brief van 17 oktober 2016  reageert klager ook op een brief van mr. M. van 17 februari 2016. In die brief verzoekt klager de klacht door te sturen naar het Hof van Discipline. Daarop is niet expliciet gereageerd, maar in de brief van 10 augustus 2016 van de adjunct-secretaris is klager geattendeerd op de website en met name op de Leidraad dekenale klachtbehandeling.

3.3 Nadat verweerster haar visie op de klacht tegen mr. M. kenbaar had gemaakt, heeft klager verzocht om een gesprek, hetgeen verweerster niet nuttig achtte.

3.4 Voor het overige komt het verweer - waar nodig - aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter constateert dat het een klacht tegen verweerster in haar hoedanigheid van deken betreft. De aard en functie van deken brengt met zich mee dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan ook het optreden van een deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt. De manier waarop een deken uitvoering geeft aan het onderzoek naar een klacht valt in principe binnen voornoemde beleidsvrijheid. Uitsluitend als zou blijken van feiten waaruit kan worden afgeleid dat de deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, of zich zodanig heeft misdragen of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, kan sprake zijn van klachtwaardig handelen. Naar die maatstaf dient het optreden van verweerster te worden beoordeeld.

4.2 De voorzitter stelt voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 Klachtonderdeel 1 betreft het verwijt dat verweerster bij de behandeling van klagers klacht tegen mr. M. de kern van klagers klacht heeft weggelaten.

In klachtonderdeel 2 verwijt klager verweerster dat hij, nadat hij in de gelegenheid was gesteld de ontbrekende stukken in te dienen, niet meer op de reactie van mr. M. mocht reageren.

4.4 De voorzitter kan aan het dossier geen aanwijzingen ontlenen dat verweerster niet zorgvuldig heeft gehandeld. Klager heeft, na indiening van zijn klacht, één keer mogen reageren (repliek) op de reactie van mr. M. op die klacht. Het is vervolgens aan de deken om - na ontvangst van de dupliek van de beklaagde advocaat - te beoordelen of hij of zij beschikt over voldoende informatie om het dekenaal onderzoek af te kunnen ronden. De deken is niet verplicht om de klagende partij opnieuw in de gelegenheid te stellen om schriftelijk op de reactie van de beklaagde advocaat te reageren. De deken is evenmin verplicht om de goede ontvangst van ieder document afzonderlijk te bevestigen. Het valt binnen de bovenbedoelde beleidsvrijheid van de deken om de te nemen stappen in een onderzoek te bepalen.

4.5 Ook overigens is niet gebleken dat verweerster bij de schriftelijke ronde(s) in het dekenaal onderzoek onvoldoende zorgvuldig te werk is gegaan. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn derhalve kennelijk ongegrond.

4.6 Ook indien een klager verzoekt de zaak direct door te sturen aan de tuchtrechter vindt er eerst een onderzoek door de deken plaats (artikel 46c lid 3 Advocatenwet). Verweerster heeft klager op diens aldus luidende verzoek dan ook gewezen op de Leidraad Dekenale Klachtbehandeling waarin dit nog eens is vastgelegd. Verweerster heeft gesteld niet bekend te zijn met het verzoek van klager af te zien van het geven van een dekenvisie. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt,  kan haar dan ook niet worden verweten dat zij haar zienswijze heeft gegeven. Opgemerkt zij hierbij dat de tuchtrechter, ook indien het klachtdossier een dekenstandpunt bevat, de klacht onafhankelijk beoordeelt. Klachtonderdelen 3, 4 en 7 zijn daarom kennelijk ongegrond.

4.7 De beslissing van verweerster om niet met klager in gesprek te gaan over haar dekenstandpunt (klachtonderdelen  5 en 6) valt eveneens binnen haar beleidsvrijheid als deken, zodat ook deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn.

4.8 Het onderhavige klachtdossier bevat geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling dat verweerster de behandeling van de klacht tegen mr. M. heeft vertraagd dan wel geblokkeerd (klachtonderdeel 8), dat zij de klacht van klager tegen mr. M. niet op een eerlijke en onpartijdige wijze heeft onderzocht en beoordeeld (klachtonderdeel 9) en dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging een partijdige behandeling door de tuchtrechter negatief te beïnvloeden (klachtonderdeel 10). Daarom zijn ook deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

4.9 De voorzitter concludeert dat niet is gebleken dat verweerster zich in haar functie als deken aan een handelwijze schuldig heeft gemaakt, die maakt dat zij bij het uitoefenen van haar functie haar taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen, dat zij geacht moet worden zich schuldig te hebben gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

4.10 De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 18 april 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 18 april 2018 verzonden.