ECLI:NL:TADRARL:2018:5 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-173
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2018:5 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-02-2018 |
Datum publicatie: | 27-02-2018 |
Zaaknummer(s): | 17-173 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht betreft het niet tijdig in het geding brengen van producties. Klager verwijt zijn advocaat dat hij pas één dag voor de mondelinge behandeling nog achttien producties heeft overgelegd met als gevolg dat de rechtbank deze producties wegens het late tijdstip van overlegging buiten beschouwing heeft gelaten. Klacht ongegrond. De achttien producties zijn ingebracht naar aanleiding van het verweerschrift van de verzekeraar, dat eerst kort voor de mondelinge behandeling werd ontvangen. Niet, althans onvoldoende, is door klager weersproken, dat een deel van de achttien producties niet eerder dan in de week voorafgaande aan de mondelinge behandeling en een aantal daarvan niet eerder dan twee dagen voor de mondelinge behandeling ter beschikking van verweerder zijn gekomen. Voorts is niet, althans onvoldoende, door klager weersproken dat oorspronkelijk was afgesproken dat de stukken betreffende het arbeidsverleden van klager niet in het geding gebracht zou worden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 26 februari 2018
in de zaak 17-173
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 5 september 2016 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 20 februari 2017 met kenmerk K16/101, door de raad ontvangen op 20 februari 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 november 2017 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Klager is op 26 maart 2013 met zijn auto betrokken geweest bij een kop-staart botsing, waarbij klager van achteren is aangereden. De verzekeraar van de auto die klager heeft aangereden heeft de aansprakelijkheid erkend. Vervolgens is discussie ontstaan over de hoogte van de schade.
2.2 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in mei 2016 in zijn hoedanigheid van advocaat van klager in een deelgeschil met de verzekeraar. Eerder was klager bijgestaan door DAS rechtsbijstand.
2.3 Bij verzoekschrift van 30 december 2015 heeft verweerder namens klager om een nader voorschot van € 160.000,- verzocht. Verweerder heeft daarbij zesentwintig producties overgelegd. Bij brief van 17 mei 2016 heeft verweerder de eis van klager vermeerderd en nog negen producties in het geding gebracht.
2.4 Bij de stukken bevindt zich een e-mail van klager aan verweerder van 12 mei 2016 met de volgende tekst:
“Excuses mevrouw... gaf aan niet eerder van u iets ontvangen te hebben vandaar mijn e mail. Ik zal haar dit aangeven. U hoort van me.”
2.5 Bij de stukken bevindt zich een e-mail van klager aan verweerder d.d. 18 mei 2016 waarbij hij stukken betreffende zijn arbeidsverleden aan verweerder toezendt en waarin hij schrijft:
“Ik neem aan dat wij deze meenemen voor het geval dat en niet vooraf opsturen”.
2.6 Bij verweerschrift van 18 mei 2016 heeft de verzekeraar betwist dat er sprake was van een causaal verband tussen de door klager gestelde klachten en beperkingen en de aanrijding. Daarbij is een rapport overgelegd met foto’s van de beide auto’s van het ongeval in kwestie waarop volgens de verzekeraar aan schade zo goed als niets te zien was. De verzekeraar heeft zich op basis van beschikbare medische informatie op het standpunt gesteld dat de klachten en beperkingen die klager zou ondervinden niet veroorzaakt konden zijn door het ongeval van 26 maart 2013 omdat die een geringe impact had. Voorts heeft de verzekeraar naar voren gebracht dat klager betrokken was geweest bij een tweede ongeval op 13 mei 2013, waarvan de gevolgen onbekend waren. Ten slotte heeft de verzekeraar zich erop beroepen dat klager op internet een vals/incorrect CV had staan.
2.7 Bij e-mail van 20 mei 2016 heeft verweerder aan klager geschreven dat hij van DAS rechtsbijstand nog stukken toegezonden had gekregen waaronder een rapportage waaruit zou moeten blijken dat er toch van forse schade sprake moet zijn omdat er anders geen total loss zou zijn vastgesteld, maar dat hij niet beschikte over een proces-verbaal over het ongeval van maart 2013. Voorts heeft verweerder daarin een overzicht gegeven van stukken die reeds in zijn bezit zijn en nog in het geding gebracht zullen worden en van stukken die verweerder met dit doel nog van klager dient te ontvangen. Op 24 mei 2016 heeft verweerder namens klager nog achttien producties in het geding gebracht, hierna: de achttien producties.
2.8 Op 26 mei 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de verzekeraar bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen van de achttien producties.
2.9 Bij beschikking van 4 augustus 2016 heeft de rechtbank over de achttien producties overwogen dat deze van oudere datum waren, althans gegevens bevatten over een periode uit het verleden en dat deze eerder in het geding gebracht hadden kunnen worden in welk geval de rechtbank en de verzekeraar de tijd en gelegenheid hadden gehad om voorafgaande aan de mondelinge behandeling de inhoud van die stukken te bestuderen. Daarom heeft de rechtbank (aldus de beschikking) gelet op de omvang van de producties en het late tijdstip van ontvangst (één dag voor de mondelinge behandeling) deze niet toegestaan en bepaald dat deze geen onderdeel uitmaken van de processtukken.
3 KLACHT EN TOELICHTING DAAROP
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door pas één dag voor de mondelinge behandeling nog achttien producties over te leggen met als gevolg dat de rechtbank deze producties buiten beschouwing heeft gelaten, waardoor klager is gedupeerd.
3.2 Klager stelt dat een groot deel van de achttien producties ruimschoots voordat het verweerschrift werd ontvangen reeds in het bezit van verweerder waren of zich in het dossier van DAS rechtsbijstand bevonden, waarvan klager aannam dat verweerder dat had en kende.
3.3 Klager heeft erkend dat hij niet uit zichzelf aan verweerder melding heeft gemaakt van het tweede ongeval en van een incorrect CV op internet. Klager ging er vanuit dat verweerder op de hoogte was van het tweede ongeval, waarover klager destijds zijn contactpersoon bij DAS rechtsbijstand had geïnformeerd. Klager was zelf vergeten dat hij een incorrect CV op internet had staan. Het ging destijds om niet meer dan een ‘experiment’.
4 VERWEER
4.1 Het verweer van verweerder luidt als volgt.
4.2 Van het tweede ongeval was verweerder niet eerder dan na kennisneming van het verweerschrift op de hoogte. Ook uit het dossier dat hem door DAS rechtsbijstand ter beschikking was gesteld was hem dat niet gebleken.
4.3 Voorafgaande aan de ontvangst van het verweerschrift was reeds met klager besproken om ter onderbouwing van de schade als gevolg van het verlies van arbeidsvermogen contracten en andere stukken die het CV van verweerder ondersteunden in het geding te brengen. Klager was daar toen op tegen en terughoudend met het aanleveren van informatie daarover. Verweerder kon klager daarin in die zin gelijk geven dat er jurisprudentie is dat zonder specifieke betwisting van de gestelde inkomsten, voor het bewijs van schade daadwerkelijke contracten, facturen en bankafschriften niet nodig zijn maar voor de schade voldoende bewijs gevonden kan worden in jaarstukken en belastingaanslagen. In overleg met klager is daarom besloten bedoelde stukken niet over te leggen. Wel is afgesproken dat klager deze stukken zou verzamelen en zou meenemen naar de mondelinge behandeling voor het geval daarover op de zitting discussie zou ontstaan.
4.4 Dat klager op internet een incorrect CV had geplaatst werd begin mei 2016 bekend naar aanleiding van de rapportage van de door verweerder in overleg met klager ingeschakelde bedrijfsarts, die dit CV toen op internet had aangetroffen.
4.5 Toen in het verweerschrift van het incorrecte CV een punt werd gemaakt is alsnog besloten de stukken betreffende het CV van klager over te leggen. Pas na indiening van het verweerschrift heeft verweerder alle benodigde stukken van klager ontvangen en heeft klager toestemming verleend voor toezending daarvan aan de rechtbank.
4.6 Naar aanleiding van de stelling van klager dat de zes stukken die op 24 mei 2016 zijn ontvangen reeds in bezit van verweerder waren middels het DAS dossier stelt verweerder dat deze stukken zich niet bevonden in het dossier dat hij van DAS rechtsbijstand had ontvangen.
4.7 Naar aanleiding van de stelling van klager dat verweerder bij het opvragen van informatie bij Mentaal Beter in maart 2016 zich rechtstreeks tot de betrokken medewerker had moeten richten, stelt verweerder dat hij gebruik heeft gemaakt van het officiële e-mail adres van de betreffende instelling, dat hij ervan uit mocht gaan dat op dit adres binnenkomende e-mail berichten adequaat behandeld zouden worden, dat hem geen adres van de betrokken medewerker bekend was en dat klager op 12 mei 2016 heeft toegezegd de betreffende informatie bij de medewerker te zullen opvragen en dat hij deze informatie op 24 mei 2016 van klager heeft ontvangen.
4.8 Verweerder had niet verwacht dat de producties geweigerd zouden worden omdat de verzekeraar pas zeer kort voor de mondelinge behandeling het verweerschrift had ingediend en het verweerschrift nieuwe stellingen bevatte waarop namens klager gereageerd moest worden. Verweerder ontkent echter tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld of richting klager erkend te hebben een fout te hebben gemaakt
5 BEOORDELING
5.1 De achttien producties zijn ingebracht naar aanleiding van het verweerschrift van de verzekeraar, dat eerst kort voor de mondelinge behandeling werd ontvangen. Verweerder heeft de korte periode die tot de mondelinge behandeling restte gebruikt om tegenbewijs tegen een aantal in het verweerschrift geformuleerde stellingen te verzamelen en heeft daarvoor contact opgenomen met DAS rechtsbijstand en hij heeft met klager afspraken gemaakt over welke stukken nog in het geding gebracht zouden worden. Verweerder heeft daarmee gedaan wat van hem verwacht kon worden om zoveel mogelijk bewijsstukken tegen de stellingen van de verzekeraar zoals opgenomen in het verweerschrift te verzamelen.
5.2 Niet, althans onvoldoende, is door klager weersproken, dat een deel van de achttien producties niet eerder dan in de week voorafgaande aan de mondelinge behandeling en een aantal daarvan niet eerder dan twee dagen voor de mondelinge behandeling ter beschikking van verweerder zijn gekomen. Verweerder heeft toegelicht dat hij voor het complete beeld alle nadere stukken in één keer aan de rechtbank heeft toegezonden. Dit oordeelt de raad gelet op de omstandigheden geen onbegrijpelijke handelwijze en in ieder geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.3 Voorts is niet, althans onvoldoende, door klager weersproken dat oorspronkelijk was afgesproken dat de stukken betreffende het arbeidsverleden van klager niet in het geding gebracht zou worden. Dat klager daar kort voor de zitting nog altijd van uit ging blijkt uit zijn e-mail van 18 mei 2016 die genoemd is bij de feiten. Dat de stukken kort voor de zitting door verweerder zijn ingebracht is dus begrijpelijk.
5.4 In het midden kan blijven of het tweede ongeval in het DAS dossier was opgenomen. In het oorspronkelijke verzoekschrift wordt dit niet genoemd. Uit dit enkele feit kan worden afgeleid dat het tweede ongeval verweerder niet bekend was. Een dergelijk feit dat voor de zaak van belang is zal verweerder als hem dit bekend was geweest niet onbesproken hebben gelaten. Bovendien had het op de weg van klager gelegen om de kwestie uit zichzelf aan de orde te stellen, zeker toen hem bleek dat het tweede ongeval niet in het verzoekschrift was genoemd.
5.5 De raad kan zich voorstellen dat het voor klager een tegenvaller was dat de achttien producties bij de beoordeling van de klacht niet zijn meegenomen, tegen welk oordeel, althans van het daarop gegeven vonnis, overigens het rechtsmiddel van hoger beroep openstond. Dat betekent echter niet dat, zoals hiervoor overwogen, verweerder in dat verband een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Van een handelen in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten is niet gebleken. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen oordeelt de raad de klacht ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E. Bige, H. Dulack, H.H. Tan, M.M. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2018.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 26 februari 2018.