ECLI:NL:TADRARL:2018:49 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-875
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2018:49 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-01-2018 |
Datum publicatie: | 28-03-2018 |
Zaaknummer(s): | 17-875 |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen (voormalig) deken kennelijk ongegrond. Niet aannemelijk gemaakt dat de deken de klacht van klaagster tegen haar voormalig advocaat onvoldoende heeft onderzocht of gegevens heeft achtergehouden. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 22 januari 2018
in de zaak 17-875
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
de voormalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 17 oktober 2017 met kenmerk 43/16/2016 KNN168, door de raad ontvangen op 18 oktober 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 In de periode 2006 tot en met 2008 heeft mr. W., advocaat te [plaats], klaagster rechtsbijstand verleend inzake de nalatenschap van haar vader. De rechtbank heeft klaagster in een gerechtelijke procedure in het ongelijk gesteld. Mr. W. heeft voor klaagster hoger beroep ingesteld.
1.2 Nadat klaagster een klacht tegen mr. W. heeft ingediend, heeft mr. W. zich aan de zaak van klaagster onttrokken. Mr. W. heeft klaagster hiervan per aangetekend schrijven in kennis gesteld en haar bericht dat zij een andere advocaat kon zoeken.
1.3 Klaagster heeft nadien van mr. W. een declaratie ontvangen van circa € 25.500,-. De eerder door mr. W. aangevraagde toevoeging, die voorwaardelijk was verleend, is later door de Raad voor Rechtsbijstand ingetrokken wegens overschrijding van de vermogensgrens.
1.4 De klacht van klaagster heeft op de volgende onderdelen gezien: mr. W. heeft klaagster niet juist bijgestaan, hij heeft verzuimd een toevoeging aan te vragen terwijl zij daar wel recht op had, zijn declaraties waren te hoog en hij heeft zich aan de zaak onttrokken nadat hij hoger beroep heeft ingesteld, aldus klaagster.
1.5 De klacht van klaagster is – in al zijn onderdelen – in 2009, 2012 en 2014 meermalen aan de tuchtrechter voorgelegd, in totaal negen keer. De klachten zijn bij voorzittersbeslissingen kennelijk ongegrond, dan wel kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.6 Verweerder is de vierde deken die de klachten van klaagster heeft onderzocht.
1.7 In zijn brief van 16 maart 2016 heeft verweerder aan klaagster onder meer het volgende bericht:
“Hierbij bevestig ik u de ontvangst van uw brief van 14 maart jl.
U zegt het niet eens te zijn met mijn concept aanbiedingsbrief. U verzoekt mij om “de hele zaak” vanaf augustus 2005 tot heden met u door te nemen en daarna een (nieuw) aanbiedingsbrief op te stellen. Ik zal zeker niet alle door u aanhangig gemaakte klachtprocedures sinds 2005 met u doornemen.
Ik stel voor dat u in heldere bewoordingen uw bezwaren tegen mijn concept aanbiedingsbrief kenbaar maakt, na ontvangst waarvan ik deze zal toevoegen aan het klachtdossier.”
1.8 Bij brief van 23 november 2016 heeft klaagster bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder.
1.9 De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij verwijzingsbeslissing van 28 november 2016 de deken van de Orde van Advocaten te Overijssel aangewezen om de klacht te onderzoeken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder niet heeft geprobeerd tot een minnelijke regeling te komen;
b) verweerder de klacht van klaagster over de handelwijze van mr. W. onvoldoende heeft onderzocht;
c) verweerder gegevens achter heeft gehouden door de bezwaren van klaagster tegen zijn aanbiedingsbrief van maart 2016 niet ter kennis te brengen aan de raad van discipline.
3 VERWEER
3.1 Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
3.2 Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld. Verweerder verwijst naar de hem toekomende grote mate van vrijheid als (toenmalig) deken. Verweerder heeft bij zijn onderzoek de landelijke Leidraad dekenale klachtbehandeling gevolgd. De klacht is ongegrond. Ten aanzien van de specifieke klachtonderdelen geldt het volgende.
Ad klachtonderdeel a)
3.3 Het is juist dat verweerder geen minnelijke regeling heeft beproefd. Verweerder heeft wel de suggestie van klaagster om een gesprek te hebben met mr. W. aan mr. W. overgebracht, doch mr. W. zag daar geen enkel nut in.
Ad klachtonderdeel b)
3.4 Verweerder heeft de klacht wel voldoende onderzocht. De raad van discipline heeft de klachten van klaagster vanaf 2010 beoordeeld en het dossier nimmer teruggestuurd naar de deken omdat het onderzoek niet volledig zou zijn geweest.
Klachtonderdeel c)
3.5 Van het achterhouden van gegevens is geen sprake. Bij brief van 16 maart 2016 heeft verweerder klaagster in de gelegenheid gesteld haar bezwaren tegen zijn conceptaanbiedingsbrief kenbaar te maken. Klaagster heeft haar bezwaren beschreven in haar brief van 17 maart 2016, welke brief verweerder aan het klachtdossier heeft toegevoegd. Daarmee is ook die brief ter kennis van de raad van discipline gebracht.
4 BEOORDELING
4.1 Uitgangspunt volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is dat het advocatentuchtrecht ook geldt voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.2 De voorzitter constateert dat de klacht van klaagster betrekking heeft op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken. De aard en functie van deken brengt met zich dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan ook het optreden van een deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de ruime beleidsvrijheid die een deken toekomt. De manier waarop een deken uitvoering geeft aan een bemiddelingstraject en het onderzoek naar een klacht valt in principe binnen voornoemde beleidsvrijheid.
4.3 De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf toetsen.
Ad klachtonderdeel a)
4.4 Vanwege de onderlinge samenhang worden de klachtonderdelen a en b gezamenlijk behandeld. Deze klachtonderdelen zien immers beide op de manier waarop verweerder zijn onderzoek naar de klacht van klaagster heeft ingericht.
4.5 De voorzitter heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder bij zijn onderzoek naar de klacht van klaagster de grenzen van de hem toekomende ruime mate van vrijheid heeft overschreden. Daartoe heeft klaagster onvoldoende gesteld en concreet onderbouwd. De klacht van klaagster jegens verweerder ziet in de kern op het gewraakte handelen door mr. W. Met dit handelen heeft verweerder niets van doen gehad, laat staan dat verweerder daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Het lag op de weg van klaagster om haar stellingen concreet te formuleren en specifiek aan te geven dat en waarom verweerder in zijn functie van deken (bij zijn onderzoek naar de klacht) tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Meer specifiek heeft verweerder toegelicht dat mr. W. niet openstond voor een gesprek met klaagster en dat een minnelijke regeling daarom niet tot de mogelijkheden behoorde. Klaagster heeft niet gesteld en onderbouwd dat en waarom verweerder meer had moeten doen dan hij heeft gedaan. De magere onderbouwing van de klacht door klaagster enerzijds en de gemotiveerde betwisting door verweerder anderzijds bieden onvoldoende basis voor een gegrondverklaring van de klacht. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is de voorzitter niet gebleken. De voorzitter oordeelt de klachtonderdelen a en b kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
4.6 Dat verweerder gegevens heeft achtergehouden door de bezwaren van klaagster tegen de concept aanbiedingsbrief van verweerder van 16 maart 2016 niet ter kennis van de raad te brengen, heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen. In genoemde brief heeft verweerder expliciet gemeld dat hij de bezwaren van klaagster aan het dossier zal toevoegen. Verweerder heeft de nadien ontvangen brief van klaagster van 17 maart 2016 aan het dossier gevoegd en doorgezonden aan de raad van discipline, zo volgt genoegzaam uit de inventarislijst van 24 maart 2016 (zie bijlage 4 bij het verweer). Ook klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 22 januari 2018.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 22 januari 2018.