ECLI:NL:TADRARL:2018:46 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-872
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2018:46 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-01-2018 |
Datum publicatie: | 28-03-2018 |
Zaaknummer(s): | 17-872 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing over advocaat wederpartij in langdurig familierechtelijk geschil. In de geschetste omstandigheden mocht verweerster de advocaat van klager op diens (klagers) afwezigheid ter zitting aanspreken. Dat zij daarbij op een onnodig grievende wijze over klager heeft gesproken is door verweerster gemotiveerd betwist en derhalve niet vast komen te staan. Evenmin gebleken dat sprake is van schending van privacy. Kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 22 januari 2018
in de zaak 17-872
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 13 oktober 2017 met kenmerk 17-0099/FH/sd, door de raad (digitaal) ontvangen op dezelfde datum.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager is al circa vier jaar verwikkeld in een familierechtelijk geschil met zijn ex-partner, die daarin wordt bijgestaan door verweerster.
1.2 Op 21 maart 2017 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Amsterdam in het geschil over gezag/omgang. Namens klager was daarbij zijn advocaat aanwezig, evenals verweerster en haar cliënte.
1.3 Per e-mail van 27 maart 2017 heeft de advocaat van klager, voor zover relevant, aan verweerster laten weten:
“ Voor het overige wil ik hiermee terugkomen op het feit dat u mij na de zitting samen met uw cliënte aansprak. Dat wordt niet gewaardeerd en dat heb ik u ook meteen aangegeven. Ik behartig de belangen van mijn cliënt en ook als hij niet aanwezig is, wil ik u verzoeken om gepaste en professionele distantie in acht te nemen. Uw opmerkingen tezamen met uw cliënte dat mijn cliënt niet ziek zou zijn en in Marokko is omdat hij daar hertrouwd is, geven geen blijk van een zakelijke en professionele houding. U gaf zelfs aan een verklaring te willen dat mijn cliënt ziek is. Dat is echter niet aan u maar aan de rechter om te bepalen en voor zover ik weet heeft de rechter het balletje bij u gelegd en niet bij mijn cliënt. (…).”
1.4 Daarop heeft verweerster per e-mail van 28 maart 2017, onder meer, aan de advocaat van klager bericht:
“Uw reactie vind ik nogal ongepast. Het getuigt van weinig respect dat uw cliënt niet eens komt opdagen voor een zitting . Dit is bovendien niet de eerste keer dat dit het geval is. Het had op de weg van uw cliënt gelegen – zeker nu zijn geloofwaardigheid al langere tijd in het geding is – om met stukken te komen waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk ziek is, zodat er bijvoorbeeld om een nieuwe zittingsdatum had kunnen worden gevraagd. Uiteraard staat het mij vrij om hier de nodige vraagtekens bij te zetten, zeker als u kort daarvoor nog (telefonisch) contact met hem hebt. (…)”
1.5 Per e-mail van 21 april 2017 heeft de advocaat van klager aan verweerster zijn brief van diezelfde dag aan de rechtbank Amsterdam toegezonden en haar er daarbij op gewezen dat dit een andere versie was dan de versie van de rechtbank. Wegens de privacy van zijn cliënt ontbrak daarbij bijlage 1, een medische verklaring van de arts van klager.
1.6 Per e-mail van 24 april 2017 heeft een medewerker van de rechtbank Amsterdam na het daartoe strekkende telefonisch verzoek van verweerster de onder 1.5 bedoelde bijlage 1 aan verweerster toegezonden.
1.7 Per brief van 7 mei 2017 van verweerster aan de rechtbank Amsterdam, met kopie aan de advocaat van klager, heeft verweerster, onder meer, geschreven:
“Na talloze verzoeken om een verklaring van het ziekenhuis, legt de man uiteindelijk een briefje van de huisarts over. Op dit briefje staat niet vermeld hoe laat de man een afspraak had in het OLVG-ziekenhuis. Er kan dus nog steeds niet beoordeeld worden of de man daadwerkelijk verhinderd was of niet. Daarnaast vindt de vrouw het vreemd dat er een briefje van de huisarts wordt overgelegd en niet van het ziekenhuis. Dit maakt dat zij nog steeds twijfelt aan het waarheidsgehalte van de stellingen van de man. (…)”
1.8 Bij brief van 3 april 2017, ontvangen op 4 april 2017, aangevuld bij brief van 11 mei 2017, ontvangen op 12 mei 2017, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zich na de zitting op 21 maart 2017 bij de advocaat van klager onnodig grievend en zelfs lasterlijk over klager uit te laten, waarmee zij hem zwaar heeft beledigd;
Toelichting:
Met de brief van zijn huisarts van 19 april 2017, waarin stond dat klager op 21 maart 2017 een afspraak in het ziekenhuis had, heeft zijn advocaat deze valselijke beschuldigingen van verweerster weerlegd. Met dergelijk optreden stuurt verweerster aan op escalatie in de procedure tussen klager en zijn ex-partner, wat volgens klager onprofessioneel en schandalig is;
b) ten onrechte te beschikken over een medische verklaring van de huisarts van klager en de gevoelige informatie daaruit op leugenachtige en grievende wijze tegen klager te gebruiken, zonder daarbij rekening te houden met zijn privacy;
Toelichting:
Volgens klager heeft verweerster de verklaring van de arts op onrechtmatige wijze in haar bezit gekregen, zoals blijkt uit de gedetailleerde informatie daarover in haar brief van 7 mei 2017 aan de rechtbank. Ondanks het feit dat die brief alleen voor de rechtbank was bestemd om toe te lichten waarom klager niet op de zitting van 21 maart 2017 kon verschijnen, heeft verweerster deze verklaring tegen hem gebruikt en heeft zij daarmee zijn privacy geschonden. Daarbij heeft verweerster ook gelogen dat klager een valse verklaring zou hebben afgelegd.
3 VERWEER
Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
4.2 De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ad klachtonderdeel a)
4.3 De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de haar, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Volgens verweerster was het van cruciaal belang dat beide partijen bij de zitting op 21 maart 2017 aanwezig waren om een einde te kunnen maken aan hun al jarenlang voortslepende geschil. Door de afwezigheid van klager op de zitting was de rechter genoodzaakt om de zaak aan te houden omdat diverse vragen nog niet waren beantwoord. Volgens verweerster had klager voorafgaand aan de zitting om aanhouding ervan kunnen èn moeten vragen. Door dat niet te doen, is weer sprake van onnodige vertraging en heeft verweerster kosten moeten maken die niet meer gedekt worden door de toevoeging van haar cliënte. Gelet hierop en omdat het volgens verweerster niet de eerste keer was dat klager afwezig was bij een zitting, stond het haar vrij om daarover direct na de zitting, samen met haar cliënte, opheldering te vragen bij de advocaat van klager. Dat zij de reden van afwezigheid van klager in twijfel trokken werd na de zitting ook nog versterkt doordat diens advocaat met hem ging videobellen, wat volgens haar cliënte een merkwaardige situatie was. Onder deze omstandigheden mocht verweerster, als partijdige belangenbehartiger, naar het oordeel van de voorzitter de advocaat van klager op diens (klagers) afwezigheid ter zitting aanspreken. Dat zij daarbij op een onnodig grievende wijze over klager heeft gesproken is door verweerster gemotiveerd betwist en derhalve niet vast komen te staan. Nu verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt, en ook overigens niet van enig grievend gedrag van verweerster over klager is gebleken, is klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.4 Verweerster voert als verweer dat zij op 24 april 2017 van de griffie van de rechtbank Amsterdam na overleg alsnog de ontbrekende bijlage 1 bij de brief van de advocaat van klager van 21 april 2017- het verwijsbriefje van de huisarts - heeft ontvangen. Zij betwist dat daarin privacygevoelige gegevens van klager stonden dan wel gegevens die nog niet bekend waren bij haar cliënte. De enige nieuwe informatie was de naam van het ziekenhuis waar klager behandeld zou zijn op 21 maart 2017. Van schending van de privacy van klager door haar is dan ook geen sprake, aldus verweerster. Evenmin heeft zij gelogen over de door de rechtbank verstrekte bewijsopdracht aan partijen of anderszins klager in kwaad daglicht gesteld.
4.5 Vaststaat dat verweerster de door klager bedoelde geheime bijlage 1- het ‘verwijs’briefje van zijn huisarts - van de rechtbank Amsterdam en daarmee op rechtmatige wijze heeft ontvangen. De juistheid van het verwijt dat verweerster in haar brief van 7 mei 2017 aan de rechtbank Amsterdam de privacy van klager heeft geschonden, kan de voorzitter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen. Evenmin kan de voorzitter de overige verwijten van klager over leugenachtige verklaringen vaststellen, nu hij die onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Nu verweerster in deze geen tuchtrechtelijk verwijt treft, oordeelt de voorzitter ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 22 januari 2018.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 22 januari 2018