ECLI:NL:TADRARL:2018:45 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-608
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2018:45 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-01-2018 |
Datum publicatie: | 28-03-2018 |
Zaaknummer(s): | 17-608 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen advocaat wederpartij. Of het door verweerder gelegde beslag onrechtmatig is geweest, is een vraag van civielrechtelijke aard. Niet gebleken is dat verweerder op evident onjuiste gronden beslag heeft gelegd en dwangsommen bij klager heeft geïnd. Verder was verweerder niet verplicht klager onverwijld te melden dat het beslag doel had getroffen of dat het bedrag van de rekening van klager was afgeschreven. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 29 januari 2018
in de zaak 17-608
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 25 september 2016 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 8 augustus 2017 met kenmerk 16-0268/FH/sd, door de raad ontvangen op 9 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 november 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier;
- de e-mailberichten van klager van 11 en 16 oktober 2017;
- het e-mailbericht van verweerder van 24 oktober 2017 met bijlagen;
- het e-mailbericht van klager van 1 november 2017 met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Klager is betrokken geweest bij het burgeronderzoek naar de moord op [V.] in 1999.
2.2 Klager heeft passages uit een handgeschreven dagboek van de moeder van [V.] (hierna: ‘de moeder’), op een website geplaatst en was voornemens om (een deel van) de inhoud van het dagboek te gebruiken voor publicatie van een boek. De moeder heeft zich hiertegen verzet, waarbij zij zich heeft laten bijstaan door verweerder als advocaat.
2.3 De moeder heeft klager in 2013 in kortgeding gedagvaard en heeft – kort gezegd en voor zover hier relevant – een verbod op publicatie van het boek gevorderd. Bij vonnis van 18 december 2013 heeft de voorzieningenrechter klager verboden om de inhoud van (delen van) het dagboek van de moeder te openbaren op straffe van een dwangsom van €1.000,- per dag, met een maximum van € 200.000,-.
2.4 Op 9 mei 2014 heeft klager een boek uitgegeven. Volgens klager heeft hij in dit boek het dagboek van de moeder niet letterlijk maar in andere bewoordingen beschreven.
2.5 In hoger beroep is bij arrest van 17 maart 2015 – kort gezegd – aan het verbod op publicatie een gebod tot vernietiging van de gedrukte boeken toegevoegd.
2.6 Op 13 juli 2015 heeft verweerder executoriaal beslag laten leggen op de bankrekening en de woning van klager. Het beslagexploot maakt melding van:
“Verbeurde maximaal opgelegde dwangsommen ter zake van het vonnis in eerste aanleg en het arrest tot en met heden € 200.000,-”
2.7 Kort na de beslaglegging heeft klager een executiegeschil aanhangig gemaakt.
2.8 Op 14 augustus 2015 is in het kader van het gelegde beslag een bedrag van (afgerond) € 200.000,- van de bankrekening van klager afgeschreven.
2.9 De ochtend van de behandeling van het executiegeschil, op 26 augustus 2015, heeft verweerder telefonisch contact gezocht met de advocaat van klager en gemeld dat het beslag opgeheven was omdat inmiddels was betaald. Ter zitting heeft klager zijn eis vermeerderd/gewijzigd. Bij kortgedingvonnis van 9 september 2015 zijn de vorderingen van klager afgewezen.
2.10 Tussen klager en de cliënte van verweerder zijn diverse executieprocedures gevoerd, naast een bodemprocedure over – in de kern – het verbod op publicatie. De namens de cliënte van verweerder geïncasseerde dwangsommen zijn op enig moment onderdeel geworden van de bodemprocedure. Bij vonnis van 24 augustus 2016 heeft de rechter in de bodemprocedure geoordeeld dat de dwangsommen deels waren verjaard en daardoor deels onrechtmatig zijn geïnd. De cliënte van verweerder heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, in welke procedure – ten tijde van de klachtbehandeling bij de raad – nog geen eindarrest is gewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder onrechtmatig beslag heeft gelegd en dwangsommen heeft geïnd;
b) verweerder (te) laat heeft gemeld dat het beslag was opgeheven.
Toelichting
3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a: Verweerder heeft op 13 juli 2015 beslag gelegd omdat klager dwangsommen zou hebben verbeurd vanaf 9 mei 2014 toen het boek van klager verscheen. Verweerder heeft daarmee een onjuiste voorstelling van zaken gegeven. Allereerst heeft klager niet in strijd met het kortgedingvonnis van 18 december 2013 gehandeld. In het boek heeft klager namelijk in eigen woorden weergegeven wat de moeder in haar dagboek had opgeschreven. Daarnaast zijn dwangsommen bedoeld als een prikkel tot nakoming en verweerder heeft nagelaten klager te melden dat hij dwangsommen aan het verbeuren zou zijn. Bovendien waren de dwangsommen, als zij al waren verbeurd, na verloop van zes maanden verjaard. Verweerder heeft deze verjaring niet gestuit. Klager heeft verweerder gewaarschuwd dat hij onrechtmatig beslag heeft doen leggen. Dit heeft verweerder er niet van weerhouden over te gaan tot executie en de inning van het maximum bedrag aan dwangsommen. Verweerder heeft forse beroepsfouten gemaakt. Meerdere rechters hebben zich inmiddels over de kwestie uitgesproken. Verweerder is veroordeeld tot terugbetaling van 83% van het geinde bedrag. Over de overige 17% wordt in hoger beroep nog geprocedeerd. Dit alles brengt de nodige hoge kosten voor klager mee.
3.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b: Direct na het gelegde beslag heeft klager een executiegeschil aanhangig gemaakt. Het kortgeding diende op 26 augustus 2015 in Leeuwarden. Kort voor de zitting vernam klager van zijn advocaat dat verweerder kort daarvoor telefonisch had gemeld dat het beslag was opgeheven omdat inmiddels het gevorderde bedrag was afgedragen. De e-mail die verweerder de dag voor de zitting ‘te elfder ure’ aan de advocaat van klager heeft gestuurd, heeft de advocaat van klager niet tijdig gelezen. Na de mededeling van verweerder was klager in de veronderstelling dat de afdracht de dag voor de zitting was gedaan. De advocaat van klager heeft toen voorgesteld een vermeerdering van eis in te dienen, bestaande uit een terugvordering van het geinde bedrag. Een oordeel over de rechtmatigheid van het beslag door de voorzieningenrechter was niet meer mogelijk omdat het beslag niet meer bestond. Tegen de vermeerdering van eis heeft verweerder met succes bezwaar gemaakt omdat die niet 24 uur van tevoren was ingediend. Klager heeft nieuwe procedures tot terugbetaling aanhangig moeten maken. Pas recent is klager gebleken dat de afdracht niet kort voor de zitting maar al op 14 augustus 2015 heeft plaatsgevonden. Klager kijkt niet frequent naar de hoogte van zijn bankrekening. Verweerder heeft de afdracht geforceerd en informatie daarover bewust achtergehouden tot de zittingsdag. Klager en zijn advocaat zijn daarom voor niets naar Leeuwarden afgereisd en het was voor klager onmogelijk om tijdig de vermeerdering van eis in te dienen. Verweerder heeft hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
4 VERWEER
4.1 Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Klager en de moeder hebben beide executiegeschillen aanhangig gemaakt. In de bodemprocedure zijn de dwangsommen onderdeel van het debat geworden. Dat de bodemrechter tot het oordeel is gekomen dat de dwangsommen deels waren verjaard, en daardoor deels onrechtmatig waren, kwam omdat de rechter niet beschikte over een confraternele stuitingsbrief (welke brief klager en diens advocaat uiteraard welk bekend was). Deze stuitingsbrief heeft verweerder in appel wel overgelegd. Het is verweerder niet tuchtrechtelijk aan te rekenen dat de dwangsommen zijn afgedragen. Het is zijn cliënte, de moeder, die verweerder daartoe de opdracht heeft gegeven. Of de dwangsommen ten onrechte zijn geïnd, omdat zij niet verbeurd of verjaard waren, staat nog helemaal niet vast. Daarover moet nog worden geoordeeld door het gerechtshof. Het geschil is ook niet gereduceerd tot de door klager genoemde 17% maar is nog in volle omvang aanhangig.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder acht het onwaarschijnlijk dat klager pas op of rond 26 augustus 2015 ontdekt heeft dat op 14 augustus 2015 een bedrag van bijna € 200.000.- van zijn rekening is afgeschreven. Daags voor de zitting heeft verweerder de advocaat van klager gemeld dat het beslag was opgeheven omdat de afdracht had plaatsgevonden. Op de ochtend van de zitting heeft verweerder ook nog telefonisch contact gehad met de advocaat van klager en hem erop gewezen dat de zitting in Leeuwarden geen zin zou hebben omdat klager geen belang meer had met alle procesrisico’s van dien. De advocaat van klager erkende dit maar gaf uiteindelijk aan dat klager de zitting wilde laten doorgaan. Tijdens de zitting werd duidelijk dat klager zijn eis wilde vermeerderen/wijzigen. Een vordering tot terugbetaling van proceskosten, die met een andere procedure samenhing, wilde klager handhaven. Klager is dus niet voor niets naar de zitting gekomen. Het was overigens niet aan verweerder om klager erop te wijzen dat hij geen belang meer had bij zijn vordering. Het is niet aan de advocaat van de wederpartij om klager te zeggen dat hij zijn bankrekening in de gaten moet houden. Klager had zelf veel eerder kunnen constateren dat de afdracht had plaatsgevonden en had dan ook tijdig zijn eis kunnen vermeerderen.
5 BEOORDELING
5.1 De raad constateert dat het een klacht tegen de advocaat van de wederpartij betreft. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ad klachtonderdeel a)
5.2 Of het door verweerder in opdracht van zijn cliënte bij klager gelegde beslag onrechtmatig is geweest, is een vraag van civielrechtelijke aard. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover te beslissen. De tuchtrechter kan en mag enkel oordelen over de vraag of het gedrag van verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest.
5.3 Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen kan sprake zijn als de advocaat in kwestie wist of had kunnen weten dat het beslag evident onrechtmatig was waardoor de belangen van de wederpartij onevenredig zijn geschaad. Hiervan is de raad in dit geval niet gebleken. Uit de stukken volgt dat verweerder een titel had voor het innen van de bewuste dwangsommen (het vonnis van 18 december 2013 en het arrest van 17 maart 2015). Klager heeft weliswaar gesteld dat deze dwangsommen verjaard waren, maar verweerder heeft deze stelling expliciet betwist door gemotiveerd te stellen dat hij de verjaring namens zijn cliënte tijdig heeft gestuit. Daarbij komt dat over de vraag naar de rechtmatigheid van de (geïncasseerde) dwangsommen in de civiele hoger beroepsprocedure – die nog loopt – nog niet definitief en onherroepelijk is beslist.
5.4 Dat verweerder onrechtmatig beslag heeft gelegd en daarmee onrechtmatig dwangsommen bij klager heeft geïnd, heeft de raad op grond van het voorgaande dus niet kunnen vaststellen. Klachtonderdeel a is ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.5 Vaststaat dat een bedrag van (afgrond) € 200.000,- op 14 augustus 2015 van de bankrekening van klager is afgeschreven in het kader van het gelegde beslag. De mondelinge behandeling stond 12 dagen later gepland. Met verweerder is de raad van oordeel dat het niet waarschijnlijk is dat klager, gezien de hoogte van het bedrag en de inmiddels verstreken termijn, pas na de mededeling van verweerder daarover voor de zitting heeft ontdekt dat het beslag doel had getroffen. Wat daar ook van zij, er is geen (rechts)regel die de advocaat van de wederpartij verplicht om (de advocaat van) de beslagene onverwijld te melden dat het beslag doel heeft getroffen dan wel dat het bedrag waarvoor beslag is gelegd van diens rekening is afgeschreven. Aldus kan niet worden gezegd dat verweerder klager niet tijdig heeft gemeld dat het beslag inmiddels was opgeheven. Sterker nog, verweerder heeft zich juist welwillend opgesteld door voorafgaand aan de zitting eerst een e-mailbericht aan de advocaat van klager te sturen en daarna – op de ochtend van de zitting – nog telefonisch contact met de advocaat van klager te zoeken. Aldus kan niet worden gezegd dat klager door het handelen van verweerder (onevenredig) in zijn belangen is geschaad. Daarnaast werd klager bijgestaan door een advocaat die klager op zijn belangen en de mogelijke procesrisico’s diende te wijzen. Klager heeft er zelf voor gekozen om de zitting door te laten gaan. Bovendien volgt uit het kortgedingvonnis van 9 september 2015 dat de zitting niet enkel op de eisvermeerdering (terugbetaling geïncasseerde dwangsommen) betrekking heeft gehad maar ook op een andere vordering (betaling van proceskosten van € 6.459,64). Ook daarom kan niet worden gezegd dat klager na het doeltreffen van het beslag en de mededeling door verweerder daarover voor niets naar de zitting is afgereisd.
5.6 Klachtonderdeel b is eveneens ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, R.P.F. van der Mark, P.P. Verdoorn, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2018.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 29 januari 2018