ECLI:NL:TADRARL:2018:44 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-1044

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:44
Datum uitspraak: 21-03-2018
Datum publicatie: 27-03-2018
Zaaknummer(s): 17-1044
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen adjunct-secretaris, tevens advocaat, wel ontvankelijk maar kennelijk ongegrond. Als verweerster bij de klachtbehandeling van de klacht van klager al een onjuiste uitvoering heeft gegeven aan de geldende bepalingen, dan is niet zij maar de deken hiervoor verantwoordelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 21 maart 2018

in de zaak 17-1044

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 13 december 2017 met kenmerk K 17/93, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerster is werkzaam als adjunct-secretaris en directeur bij het ordebureau van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken). Verweerster staat tevens op het tableau ingeschreven als advocaat.

1.2 Op enig moment heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen mr. E., de advocaat van de voormalig echtgenote van klager.

1.3 Verweerster heeft de klacht van klager tegen mr. E. ter hand genomen en in dat kader mr. E. gevraagd te reageren op de klacht van klager.

1.4 Bij brief van 25 augustus 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a) klachten heeft behandeld en onderzocht terwijl zij niet over voldoende geestelijke vermogens en deskundigheid beschikt;

b) de klacht onmiddellijk ter kennis van de Raad van Discipline had moeten brengen omdat klager hierom had verzocht;

Toelichting

2.2 Het handelen van verweerster heeft meer specifiek geleid tot obstructie van een goede rechtsgang bij de klacht van klager tegen mr. E.

3 VERWEER

3.1 Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4 BEOORDELING

4.1 Het meest verstrekkende verweer van verweerster is dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht. Klachtonderzoek door verweerster vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van de deken. Daarvoor kan verweerster niet zelf worden aangesproken, aldus verweerster.

4.2 De voorzitter oordeelt, anders dan verweerster voorstaat, dat klager wel ontvankelijk is in zijn klacht. Niet kan worden gezegd dat een klacht tegen de adjunct-secretaris, tevens advocaat, volgens (recente) vaste jurisprudentie niet-ontvankelijk moet worden geoordeeld. Verweerster heeft ook niet toegelicht welke jurisprudentie haar standpunt onderbouwt. Dat verweerster heeft gehandeld onder de verantwoordelijkheid van de deken kan zo zijn, maar dit leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van de klacht. Datzelfde geldt voor de stelling van verweerster dat sprake is van misbruik van recht nu klager heeft gesteld dat hij met de klacht tegen verweerster de 25e klacht binnen enkele dagen heeft ingediend. Uitgangspunt is dat het klachtrecht toekomt aan een ieder die in een eigen belang is of kan worden getroffen. Klager heeft voldoende eigen belang bij de klacht. De voorzitter komt dus toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht.

4.3 De voorzitter constateert dat de klacht ziet op het optreden van verweerster als adjunct secretaris bij het onderzoek naar klachten namens de deken en in het bijzonder het onderzoek naar de klacht van klager tegen mr. E. Voorop staat dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat het advocatentuchtrecht voor hem of haar blijft gelden. Indien deze advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem/haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Ad klachtonderdeel a) en b)

4.4 De klachtonderdelen a) en b) worden gezamenlijk behandeld.

4.5 Verweerster betwist dat sprake is van een obstructie van een goede rechtsgang. Verweerster heeft toegelicht dat zij onder de verantwoordelijkheid van de deken - als klachtbehandelaar - de klacht van klager kort heeft onderzocht. Verweerster heeft mr. E. gevraagd te reageren op de klacht van klager zoals de Advocatenwet en de ‘Leidraad klachtbehandeling’ voorschrijven. Van enig tuchtrechtelijk verwijt kan geen sprake zijn, aldus verweerster.

4.6 Allereerst oordeelt de voorzitter dat op geen enkele wijze is onderbouwd, laat staan is gebleken dat verweerster klachten heeft onderzocht terwijl zij niet over voldoende geestelijke vermogens en deskundigheid (heeft) beschikt, zoals klager heeft gesteld. Daartoe heeft klager onvoldoende gesteld en concreet onderbouwd, nog los van de vraag of verweerster daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Daarnaast overweegt de voorzitter dat de klachtbehandeling onder de formele verantwoordelijkheid van de deken valt, zoals klager zelf ook lijkt te weten. De voorzitter verwijst naar het door verweerster aangehaalde citaat uit de e-mail van klager aan de deken van 15 augustus 2017 (“besef dat ik in 2015 al met [de vorige deken] uitgevochten heb dat jij en niet [verweerster] formeel verantwoordelijk bent voor het reilen en zeilen”). Klager heeft de juistheid hiervan niet betwist. Indien en voor zover verweerster al een onjuiste uitvoering heeft gegeven aan de geldende bepalingen, dan heeft te gelden dat niet zij maar de deken hiervoor verantwoordelijk is. Verweerster kan hiervan dus niet een (zelfstandig) tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.7 Los daarvan heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen dat verweerster de klacht van klager onmiddellijk ter kennis van de raad had moeten brengen nadat klager hierom had verzocht. Verweerster heeft gemotiveerd toegelicht dat de deken (of de klachtbehandelaar onder verantwoordelijkheid van de deken) de klacht op grond van artikel 46c lid 3 Advocatenwet en de Leidraad dekenale klachtbehandeling eerst (kort) dient te onderzoeken alvorens de klacht aan de Raad van Discipline toe te sturen. Anders dan klager voorstaat is de deken niet verplicht om de klacht op verzoek van klager - op grond van artikel 46c lid 2 Advocatenwet - direct door te zenden naar de Raad van Discipline. Integendeel, op grond van de door de geldende regelingen als door verweerster genoemd, was de deken juist gehouden om de klacht van klager tegen mr. E. eerst (kort) te onderzoeken. Indien en voor zover klager meent dat verweerster heeft nagelaten de Leidraad dekenale klachtbehandeling aan de Advocatenwet te toetsen, dan miskent klager dat dit niet de taak van verweerster is (geweest). Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster gehandeld zoals van haar mocht worden verwacht.

4.8 Van een zodanig misdragen door verweerster in haar hoedanigheid van klachtbehandelaar waardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd, is de voorzitter niets gebleken. De voorzitter oordeelt de klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 21 maart 2018.

griffier voorzitter

Verzonden d.d. 21 maart 2018.