ECLI:NL:TADRARL:2018:42 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-349

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:42
Datum uitspraak: 15-01-2018
Datum publicatie: 20-03-2018
Zaaknummer(s): 17-349
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Niet is gebleken dat verweerster bij de behartiging van de belangen van klaagster buiten haar opdracht is getreden, nu de opdracht aan verweerster ruimer was dan klaagster thans heeft gesteld. Verder moet klaagster helder zijn geweest dat hoger beroep niet meer aan de orde was met het treffen van een minnelijke regeling. Klacht ongegrond. mededelingen van de griffier ter informatie:

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 15 januari 2018

in de zaak 17-349

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 27 september 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 5 mei 2017 met kenmerk 16-0261/NJ/sd, door de raad ontvangen op 8 mei 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 november 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- het van de deken ontvangen dossier;

- de brief van klaagster van 20 oktober 2017 met drie bijlagen, door de raad ontvangen op 23 oktober 2017.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 In 2010 is het geregistreerd partnerschap tussen klaagster en haar ex-partner ontbonden. Op 1 juli 2014 heeft de ex-partner bij klaagster een kortgedingdagvaarding laten betekenen waarbij de ex-partner de medewerking van klaagster heeft gevorderd aan de overdracht van de gezamenlijke woning aan de ex-partner.

2.3 Klaagster heeft zich vervolgens voor rechtsbijstand tot verweerster gewend. Bij brief van 4 juli 2014 heeft verweerster de opdracht aan klaagster schriftelijk bevestigd en daarin onder meer gemeld:

“(…) U dient mee te werken aan het op zijn naam zetten van de woning. Uw administrateur heeft zijn advocaat aangegeven wel te willen meewerken onder de voorwaarde dat de onderwaarde die de woning bezit door partijen bij helfte wordt gedragen, dan wel dat hieromtrent eerst afspraken worden vastgelegd bij een notaris. De advocaat van meneer is niet ingegaan op dit voorstel en betrekt u momenteel in rechte. (…) U wenst verweer te voeren tegen het verzoek van meneer in die zin dat u wel akkoord gaat met het zetten van de woning op naam van meneer, maar dan wel onder de voorwaarde dat er eerst afspraken worden vastgelegd met betrekking tot de onderwaarde van de woning. U verzocht mij u bij te staan in de procedure.”

2.4 In de aanloop naar de kortgedingzitting, die gepland stond op 11 juli 2014, heeft verweerster met klaagster en de heer [V.] van Administratiekantoor K. (hierna: ‘de financieel adviseur’) meermalen contact gehad.

2.5 Op 9 juli 2014 heeft verweerster namens klaagster aan de wederpartij een schikkingsvoorstel verstuurd, welk voorstel niet is aanvaard.

2.6 Op 11 juli 2014 heeft de zitting in kortgeding bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, plaatsgevonden. Op enig moment heeft de voorzieningenrechter de zitting geschorst om te bezien of een regeling in der minne tot de mogelijkheden behoorde. Tijdens de schorsing is tot overeenstemming gekomen. Klaagster en de ex-partner hebben de schikkingsovereenkomst ter zitting ondertekend. In het proces-verbaal van de zitting staat onder meer het volgende opgenomen ter beëindiging van het geschil:

“Na de overdracht van de woning aan [de ex-partner] is de gehele boedel verdeeld en ontstaat van [klaagster] een restschuld van €42.500,00, die als volgt is opgebouwd: de onderwaarde van de woning ter grootte van € 37.172,40; het resterende bedrag bestaat uit de vorderingen die over en weer zijn ontstaan door het betalen van de hypotheeklasten en de overige lasten van de woning.” [afkortingen-raad]

2.7 Bij brief van 9 december 2014 heeft klaagster zich bij het kantoor van verweerster beklaagd en gemeld niet tevreden te zijn over de behandeling van haar zaak door verweerster en de getroffen regeling.

2.8 Bij brief van 27 september 2016 heeft klaagster een klacht ingediend over verweerster bij de deken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerster kort voor de zitting in kort geding heeft aangekondigd dat zij klaagster niet meer zou bijstaan, op welk besluit zij later is teruggekomen;

b) verweerster heeft toegelaten dat ter zitting meer aan de orde is gekomen dan de eis bij dagvaarding en dat daarover een schikking is getroffen, door welke schikking klaagster zich benadeeld voelt;

c) verweerster klaagster niet heeft gewezen op de mogelijkheid hoger beroep aan te tekenen.

Toelichting

3.2 Klachtonderdeel a: Verweerster heeft een dag voor de zitting gemeld de rechtsbijstand te willen neerleggen. Pas na protest van klaagster en overleg van verweerster met een of meer van haar kantoorgenoten heeft verweerster de bijstand voortgezet.

3.3 Klachtonderdeel b: Verweerster heeft erop aangestuurd of toegelaten dat tijdens de zitting in kort geding meer ter sprake is gekomen dan de eis bij dagvaarding. Verweerster had moeten volhouden dat de verdeling van de woning en de hypothecaire geldlening buiten het kort geding vielen en dat dit in een bodemprocedure geregeld moest worden. Tijdens de schorsing is het tot een regeling gekomen zonder dat verweerster over voldoende financiële informatie beschikte. Verweerster is namelijk afgegaan op een Exceloverzicht van de wederpartij, welk overzicht noch bij haar noch bij klaagster bekend was. Ook is klaagster niet in de te maken keuzes of het overleg daarover betrokken. In de aanloop naar en tijdens de zitting was klaagster zeer geëmotioneerd. Het had verweerster helder moeten zijn dat klaagster niet in staat was tot het nemen van belangrijke beslissingen. Verweerster had moeten aansturen op een aanhouding van de zaak. De thans bereikte regeling is nadelig voor klaagster. Verweerster beschikte niet over de benodigde kennis en kunde, zoals ook volgt uit de facturen waarin ook de uren van een meer ervaren kantoorgenoot zijn opgenomen.

3.4 Klachtonderdeel c: Ook nu ter zitting overeenstemming is bereikt had verweerster klaagster moeten wijzen op de mogelijkheid van hoger beroep. Klaagster heeft zich pas na het verstrijken van de appeltermijn gerealiseerd dat de schikking nadelig voor haar was.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Verweerster heeft op geen enkel moment gezegd de zaak niet meer in behandeling te willen nemen. Een dag voor de zitting heeft de financieel adviseur echter standpunten naar voren gebracht die voor verweerster aanleiding waren om een grens te trekken. Verweerster heeft toen gemeld dat als zij die standpunten zou volgen, zij de belangen van klaagster niet verder kon behandelen. Nadat dit probleem besproken en opgelost is, heeft verweerster klaagster ter zitting bijgestaan.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 In 2010 was een beëindigingsovereenkomst gesloten tussen klaagster en haar ex-partner. De feitelijke situatie was inmiddels een andere geworden. Met een beslissing in kortgeding aangaande de (gevorderde) overdracht van de woning, zouden niet alle problemen worden opgelost. Klaagster wenste niet alleen advies en bijstand over de woningoverdracht maar ook over de rest van de geschillen tussen haar en de ex-partner. Die koppeling was er vanaf het begin. In dat kader heeft verweerster namens klaagster aan de wederpartij een schikkingsvoorstel gedaan voor de woningoverdracht onder door haar gestelde voorwaarden over de bijbehorende financiële verdeling. Ook uit de pleitnota van verweerster volgt de samenhang tussen de verzochte overdracht en de bijkomende voorwaarden. Tijdens het kort geding lag er dus al een voorstel en was er een door klaagster en de financieel adviseur opgestelde en eerder met verweerster besproken (Excel)lijst met kosten. In die lijst stonden alle relevante financiële gegevens van klaagster opgenomen en het is die lijst (en dus niet die van de wederpartij) die verweerster tijdens de onderhandelingen ter zitting als uitgangspunt heeft genomen. Tijdens de schorsing van de zitting en de schikkingsonderhandelingen heeft verweerster steeds ruggespraak gehouden met klaagster. Klaagster heeft niet de indruk gewekt dat zij niet achter de inhoud van de minnelijke regeling stond of dat zij de reikwijdte daarvan onvoldoende overzag. Verweerster betwist dat klaagster een (te) emotionele indruk maakte. Klaagster is tijdens de zitting vergezeld door de financieel adviseur die vanaf het begin nauw bij de zaak betrokken is geweest. De rechter heeft de overeenkomst voorgelezen en zich ervan vergewist dat partijen een en ander begrepen. Verweerster betwist dat de regeling nadelig is voor klaagster. verweerster betwist onvoldoende deskundig te zijn geweest.

Klachtonderdeel c)

4.4 Nu de zaak is afgedaan zonder vonnis was hoger beroep niet aan de orde en was evenmin sprake van een beroepstermijn.

5 BEOORDELING

5.1 Het betreft een klacht tegen de eigen advocaat.

5.2 De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat dient te hebben bij de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal het handelen van verweerster toetsen aan deze norm.

Ad klachtonderdeel a)

5.3 De raad stelt vast dat verweerster een korte periode werkzaamheden voor klaagster heeft verricht, te weten vanaf 4 juli 2014 tot en met 11 juli 2014 (de dag van de kortgedingzitting). In deze week heeft intensief contact plaatsgevonden tussen verweerster enerzijds en klaagster en/of de financieel adviseur anderzijds. Voorts volgt uit het klachtdossier, voor zover van belang, dat de financieel adviseur de belangen van klaagster heeft behartigd richting de wederpartij voordat verweerster als belangenbehartiger in beeld kwam.

5.4 Dat verweerster de zaak niet in behandeling heeft willen nemen, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Daarvan blijkt onvoldoende uit het klachtdossier. Wat er de dag voor de zitting precies is voorgevallen is, gezien de verschillende lezing van klaagster en verweerster, de raad onduidelijk. Kennelijk echter hebben de financieel adviseur en verweerster op enig moment niet op één lijn gezeten en heeft dit tot een patstelling geleid. Van belang is echter dat verweerster de zaak uiteindelijk heeft behandeld en de belangen van klaagster ter zitting heeft behartigd. Aldus valt niet in te zien welk belang klaagster bij dit klachtonderdeel nog heeft, althans, is van enig nadeel voor klaagster op dit punt niet gebleken. De raad oordeelt klachtonderdeel a ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 Uit de opdrachtbevestiging volgt dat de opdracht aan verweerster ruimer was dan het behartigen van de belangen van klaagster ten aanzien van alleen de overdracht van de woning. Immers, klaagster wenste kennelijk dat naast de overdracht van de woning ook financiële afspraken werden gemaakt over de verdeling van de hypotheekschuld en de onderwaarde van de woning en daaraan verwante kosten. Klaagster heeft dit steeds als voorwaarde voor haar medewerking aan de overdracht van de woning aan de ex-partner gesteld. Dat volgt uit de (eerdere) correspondentie van de financieel adviseur van klaagster met de wederpartij, de opdrachtbevestiging van verweerster, het schikkingsvoorstel dat verweerster op 9 juli 2014 aan de wederpartij heeft gedaan en de pleitnota van verweerster die voor de zitting door klaagster is gezien en akkoord bevonden. Aldus kan niet worden gezegd dat de opdracht aan verweerster beperkt was tot enkel de eis bij dagvaarding in kort geding (de overdracht van de woning), zoals klaagster heeft gesteld. Dat verweerster bij de behartiging van de belangen van klaagster buiten haar opdracht is getreden, heeft de raad daarom niet kunnen vaststellen.

5.6 Dat verweerster bij de onderhandelingen tijdens de schorsing van de zitting een haar onbekende ‘financiële lijst’ van de wederpartij als uitgangspunt heeft genomen, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat hiervan sprake is geweest door te stellen dat zij enkel beschikte over de lijst die eerder door klaagster in overleg met haar financieel adviseur was opgesteld en dat zij die lijst heeft gebruikt bij het eerdere door verweerster gedane schikkingsvoorstel van 9 juli 2014. De lijst van de wederpartij was verweerster onbekend. De raad ziet geen aanleiding om van een andere lezing dan die van verweerster uit te gaan nu daarvoor onvoldoende is gesteld en onderbouwd. Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij tijdens de onderhandelingen ter zitting onvoldoende ruggespraak heeft gehouden met klaagster. Klaagster heeft ter zitting van de raad haar stelling genuanceerd door te verklaren dat zij niet meer goed weet hoe een en ander tijdens de zitting is verlopen. Wel wist klaagster nog dat verweerster tijdens de onderhandelingen met de financieel adviseur heeft overlegd. Klaagster heeft voorts niet weersproken de stelling van verweerster dat de onderhandelingen tijdens de schorsing ongeveer een uur in beslag hebben genomen. Gezien dit alles moet het er dan ook voor worden gehouden dat verweerster klaagster voldoende heeft geïnformeerd en met haar heeft overlegd, temeer nu klaagster ook werd bijgestaan door haar financieel adviseur en deze kennelijk ook positief heeft geadviseerd.

5.7 Dat klaagster tijdens de (schorsing van de) zitting gehinderd werd in haar oordeelsvorming door (te) hevige emoties en dat zij daardoor onder druk met de regeling akkoord is gegaan zoals zij heeft gesteld, heeft de raad evenmin kunnen vaststellen. Volgens verweerster heeft klaagster hiervan, voor zover al juist, destijds niets laten blijken. Klaagster heeft deze stelling niet nader onderbouwd. Daarbij komt dat zowel de financieel adviseur, die klaagster mede voor de mentale ondersteuning had meegenomen, als de rechter kennelijk geen aanleiding zagen om de zaak aan te houden. Als klaagster daadwerkelijk niet (goed) in staat is geweest om zich een beeld van de regeling te vormen dan had zij daartoe kunnen overleggen met verweerster en/of haar financieel adviseur en dan hadden er passende maatregelen getroffen kunnen worden. Door dit niet te doen, kan het achterwege blijven van dergelijke maatregelen, wat er van de toestand van klaagster ter zitting ook is geweest, verweerster niet worden tegengeworpen. Dat klaagster onder onaanvaardbare druk akkoord is gegaan met de regeling, is de raad niet gebleken.

5.8 Het is niet aan de raad om te oordelen of de ter zitting getroffen regeling al dan niet nadelig voor klaagster is geweest. Dat zou mogelijk anders zijn als evident was dat de regeling de belangen van klaagster ernstig heeft geschaad. Daarvan is de raad niets gebleken.

5.9 Op grond van het voorgaande kan niet worden gezegd dat verweerster bij het treffen van de schikking onvoldoende oog voor de belangen van klaagster heeft gehad. Klachtonderdeel b is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.10 De raad oordeelt klachtonderdeel c eveneens ongegrond. Klaagster is ter zitting akkoord gegaan met de beëindiging van het geschil door de getroffen regeling te ondertekenen, nadat de rechter partijen de regeling en het proces-verbaal heeft voorgehouden. Dat het geschil hierdoor definitief geëindigd was, en dat daarmee een hoger beroep uitgesloten was, moet klaagster voldoende helder zijn geweest. Van een beroepstermijn was aldus geen sprake (meer) zodat verweerster hiervan niet enig verwijt kan worden gemaakt.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, R.P.F. van der Mark, P.P. Verdoorn, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2018.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 15 januari 2018