ECLI:NL:TADRARL:2018:4 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-482

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:4
Datum uitspraak: 26-02-2018
Datum publicatie: 27-02-2018
Zaaknummer(s): 17-482
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Diverse klachten tegen advocaat wederpartij. Klacht over zich onnodig grievend en/of denigrerend met betrekking tot klager uitlaten gegrond verklaard. Weliswaar heeft de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid om zich uit te laten op een wijze die hem in het belang van zijn cliënt goed dunkt maar deze vindt zijn grens waar bij voortduring een aanmatigende toon, althans een onnodig aanmatigende toon, wordt aangeslagen. Een dergelijke correspondentie is, hoewel deze is gevoerd in de context van een hoog opgelopen conflict tussen partijen, niet welwillend, niet constructief en dient geen gerechtvaardigd doel, en is derhalve voor een advocaat niet passend. Klager beklaagt zich er ook over dat verweerder hem rechtstreeks heeft benaderd terwijl hij door een jurist van ARAG rechtsbijstand werd bijgestaan. Ingevolge gedragsregel 18 is het een advocaat niet toegestaan zich rechtstreeks te wenden tot een wederpartij waarvan hij weet dat hij zich door een advocaat laat bijstaan. Deze regel is hier echter niet van toepassing omdat genoemd jurist geen advocaat is.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 26 februari 2018

in de zaak 17-482

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 19 december 2016 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 19 juni 2017 met kenmerk 16-0346/AS/sd door de raad ontvangen op 20 juni 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 november 2017 in aanwezigheid van klager en zijn echtgenote alsmede verweerder, bijgestaan door mr. D.C. van den Heuvel, advocaat te Utrecht. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van:

- het van de deken ontvangen dossier;

- een brief van klager van 13 november 2017, waarbij hij verzoekt nog nadere producties in het geding te mogen brengen. Dit verzoek is door de raad afgewezen omdat de stukken niet tijdig ter kennis van de raad zijn gebracht.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

ZAAK X

2.1 Klager had met de eigenaar van een jacht een geschil over de betaling van nota’s voor door klager aan dat jacht verrichte werkzaamheden (hierna: de zaak X). Op verzoek van klager is door zijn toenmalige advocaat beslag op het jacht gelegd maar er was verzuimd een bewaarder aan te stellen, althans is het aanstellen van een bewaarder niet met zoveel woorden in het dictum van de betreffende beschikking opgenomen. Daarom is na daarvoor verlof te hebben gekregen onder de scheepswerf waar het jacht een ligplaats had, uitsluitend conservatoir derdenbeslag gelegd. Vervolgens heeft het schip op de scheepswerf stormschade opgelopen. Verweerder behartigde in deze zaak de belangen van de wederpartij van klager, de eigenaar van het jacht.

2.2 Door verweerder is een kort geding aanhangig gemaakt dat op 4 februari 2014 is behandeld. Er zijn toen de volgende afspraken gemaakt die in een proces-verbaal zijn vastgelegd:

• Partijen zullen met elkaar in overleg treden teneinde te komen tot een aanstelling van een onafhankelijk expert die de opdracht krijgt om met het oog op de bodemprocedure een deskundigenbericht uit te brengen dat bruikbaar is om de in die procedure aan de orde gestelde geschilpunten op te lossen,

• met de ondertekening van het proces-verbaal herleeft het eerder op het schip gelegde beslag en dit zal door de cliënt van verweerder als zodanig worden gerespecteerd,

• klager zal aan de cliënt van verweerder in de persoon van de hierna te noemen expert A alle zaken afgeven zoals opgenomen in (kort samengevat) de door klager opgestelde retentielijst één en ander voor zover klager over deze zaken beschikt als aangegeven in een productie bij de pleitnota van de advocaat van klager.

2.3 Vervolgens heeft de cliënt van verweerder een expert in de arm genomen (hierna expert A) om het werk van klager te beoordelen. Op zijn beurt heeft klager een contra expert in de arm genomen (hierna: expert B) om de kwaliteit van het werk van klager en de rapportage van expert A te beoordelen.

2.4 Er zijn door expert A twee deskundigenrapporten opgesteld van 30 december 2013 en 10 januari 2014 die door expert B zijn medeondertekend. Deze rapporten zijn door verweerder in een bodemprocedure in verband met het hiervoor onder 2.1. beschreven geschil over de nota’s van klager ingebracht. Nadien zijn door expert A nog aanvullende rapporten uitgebracht.

2.5 In de bodemzaak is in twee instanties geprocedeerd. Bij vonnis van 17 december 2014 is de cliënt van verweerder veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag van € 79.143,54 , is klager veroordeeld om aan de cliënt van verweerder de schade ten aanzien van bepaalde ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden aan het schip, nader op te maken bij staat, te vergoeden en is klager veroordeeld tot afgifte aan de cliënt van verweerder van bepaalde goederen.

2.6 In de procedures is door verweerder het standpunt ingenomen dat bij het hiervoor reeds vermelde conservatoir beslag ook sprake was van sequestratie waarbij de scheepswerf waar het jacht zich bevond als gerechtelijke bewaarder was aangesteld. Met dit standpunt heeft verweerder namens zijn cliënt een aantal vorderingen jegens klager ingesteld die strekken tot vergoeding van de stormschade aan het jacht.

2.7 Op 24 december 2014 heeft verweerder het in de bodemzaak in eerste aanleg gewezen vonnis aan klager laten betekenen. Op 2 maart 2015 is door verweerder een exploot betekend met (mede) een bevel tot betaling ter zake van (in de visie van verweerder) inmiddels verbeurde dwangsommen.

2.8 Klager is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Bij arrest van 20 december 2016 is het vonnis in eerste aanleg vernietigd en de cliënt van verweerder veroordeeld tot betaling aan de cliënt van verweerder van per saldo een bedrag van € 40.160,11.

2.9 Klager meende dat in dit arrest een fout was gemaakt in de rekenkundige verwerking van een aantal posten. Verweerder stelt dat hierover in onderling overleg is afgesproken dat zijn cliënt het bedrag dat klager in zijn visie tekort kwam tegen finale kwijting zou vergoeden en dat dit is gebeurd. Klager heeft hierover een andere visie.

2.10 Op 29 augustus 2013 heeft expert A in opdracht van de cliënt van verweerder een expertisebezoek gebracht aan het jacht in kwestie. Bij brief van 30 augustus 2013 heeft verweerder verslag gedaan van dit bezoek. Daarin heeft hij (kort samengevat) geschreven dat klager het de expert onmogelijk had gemaakt om zijn werkzaamheden op deugdelijke wijze uit te voeren en dat hij slechts globaal het jacht had kunnen bekijken en niet alle aan het jacht toebehorende zaken aan boord aanwezig waren.

2.11 Bij de stukken bevindt zich een e-mail van verweerder aan expert A van 17 december 2013 waarvan een cc aan de cliënt van verweerder en expert B is gezonden waarin hij onder meer het volgende schrijft:

“Heb net uitgebreid met …….. [expert B] gepraat en hij gaat …….. [expert A] vanmiddag nog bellen. Ik stuur nog helemaal niets naar ……… [advocaat klager] totdat ik weet hoe het gaat met de uitwerking van het rapport, dat lijkt me eigenlijk veel slimmer.” [afkortingen-raad]

2.12 Bij de stukken bevindt zich een e-mail van verweerder aan expert B van 3 februari 2014 met de volgende inhoud:

“Vertrouwelijk!

............!

Ik ontvang van ……. [advocaat van klager] de brief van …….... Het valt mij op dat deze voor wat betreft de onderwerpen gelijk is aan de brief van ……. die je aan …… [de advocaat van klager] stuurt en dat is verder ook geen enkel probleem,……….., maar dat je nu de lijsten zoals ………. [klager] deze per e-mail aan je heeft gestuurd op 23 januari toch als juist opgeeft, waar je eerder aan het gegeven dat jullie die zaken bij de inspectie niet hebben aangetroffen, komt op mij wat verwonderlijk over. Ook lijkt het erop alsof je nu het commentaar van ……… [klager] plotseling als juist erkend, waar dat in eerste instantie nadrukkelijk hebt bestreden, wat moeten we hier nu mee? Kun je mij hiervoor toch wat nadere toelichting geven? Nog steeds geldt volgens mij de brief zoals deze aan ……. [advocaat van klager] hebt gestuurd van 27 januari, waarin je aangeeft dat je op objectieve wijze de rapportage hebt uitgevoerd en wil ik deze brief toch graag aan de rechter tonen. Het lijkt me ook in je eigen belang, wat je reputatie voor wat betreft integriteit wordt nadrukkelijk door ……. [advocaat van klager] op het spel gezet en ik kan dan alleen weerspreken met jou medewerking.” [afkortingen-raad]

2.13 Bij de stukken bevindt zich een e-mail van verweerder aan klager van 20 november 2013 met de volgende inhoud:

“………. Hierdoor sommeer ik …… [de scheepswerf] / en of ……… [klager] omgaand alle maatregelen te nemen om verdere schade te voorkomen. ………….Aangezien ik een bericht van de raadsman van …… [klager] krijg dat hij op vakantie is, ontvangt …….. [klager] deze mail eveneens rechtstreeks, dit in verband met het spoedeisende belang van het nemen van maatregelen ter voorkoming van verdere schade.” [afkortingen raad]

2.14 Verweerder heeft op de volgende wijze de advocaat van klager aangeschreven:

een e-mail van 16 januari 2015:

“Uw bericht kwam bij mij binnen, toen ik mijn koffers aan het pakken was zogezegd, in het kader van een welverdiende vakantie. Wilt u nu werkelijk uw cliënt (opnieuw) in een gerechtelijke procedure starten, die tot mislukken is gedoemd? …….. Ik kan uw cliënt alleen maar zeggen: “begint, eer gij begint want hij zal zich alleen maar dieper in het ongeluk storten en tenzij u uw cliënt tot een liefdadig doel heeft gemaakt, zal hij opnieuw veel euro’s gaan uitgeven aan de bijstand, bijstand die hem ten opzichte van dit vonnis niets meer zal brengen. Uw cliënt heeft bij mijn weten meer te winnen bij liquiditeiten door middel van een regeling in der minne. Iets waar hij overduidelijk heel veel behoefte aan heeft en bij een ongewijzigd standpunt zal hij daar nog minimaal een jaar van verstoken blijven, als de uitkomst van het hoger beroep überhaupt met zich mee zal brengen dat hij nog een euro toegewezen krijgt, maar ik gerechtvaardigde twijfels over heb. Laat achteraf niet gezegd zijn dat ik niet het beste met uw cliënt voor heb gehad. “ [afkortingen-raad]

een e-mail van 8 september 2015:

“Voorts: waar u het rolreglement in ieder geval niet kent, heeft hij inmiddels ook problemen gekregen met lezen? Gezien de wijze waarop uw cliënt “los” gaat tegen mij, daarin gefaciliteerd door u en u op geen enkele wijze een gegrondheid/bewijs kunt leveren van wat u mij en ……. [expert B] verwijt zal ik in overweging nemen uw handelen in deze procedure maar weer eens voor te leggen aan de deken. Kennelijk is het schokeffect van de eerder aan u gerichte waarschuwingen inmiddels uitgewerkt.” [afkortingen-raad]

ZAAK Y

2.15 Klager heeft voorts een conflict met een andere klant over de kwaliteit en de oplevertermijn van aan een jacht verrichte werkzaamheden (hierna: de zaak Y). De betreffende klant, cliënt van verweerder, is van mening dat sprake was van ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden en te hoge facturen. In de zaak Y werden de belangen van klager oorspronkelijk behartigd door een jurist van rechtsbijstandverzekeraar ARAG. Inmiddels wordt klager ook in deze zaak bijgestaan door de advocaat die (later) zaak X voor hem is gaan behandelen.

2.16 Bij brief van 17 oktober 2016 aan de behandelend jurist bij ARAG heeft verweerder klager in gebreke gesteld en een termijn gesteld voor het alsnog deugdelijk uitvoeren van de werkzaamheden. Bij e-mail van 18 oktober 2016 heeft een collega van de jurist geantwoord dat de behandelend jurist tot 2 november 2016 met vakantie was en nadien inhoudelijk op de brief zou reageren. Daarop heeft verweerder de ARAG geantwoord dat niettegenstaande voornoemd bericht de fatale termijnen waren gaan lopen en dat de afwezigheid van de jurist hieraan geen afbreuk doet. Bij brief van 27 oktober 2016 heeft verweerder klager rechtstreeks aangeschreven en een hernieuwde sommatie gezonden.

2.17 In de zaak Y heeft verweerder bij brief van 20 december 2016 aan de gemachtigde van klager bij ARAG het volgende geschreven:

“Op het gevaar af cynisch klinken, zou het u sieren wanneer u het dossier en mijn correspondentie goed tot u zou hebben genomen, aangezien u anders niet tot de juridisch invalide standpunten namens uw cliënt zou komen als u thans inneemt. Aangezien mij de kretologie van uw cliënt inmiddels bekend is, vermoed ik de inhoud van uw schrijven [net als de vorige) voor het grootste gedeelte van hem afkomstig is en door u simpelweg is gekopieerd. Het een en ander komt uw veronderstelde professionele distantie overigens niet ten goede”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) ondeskundigheid tentoon te spreiden,

b) zich rechtstreeks tot klager te wenden, wetende dat deze door een advocaat wordt bijgestaan,

c) onjuiste informatie te verstrekken,

d) informatie die niet voor hem bedoeld was buiten medeweten van klager of diens advocaat in de procedure in te brengen, zo ook zijn geheimhoudingsplicht schendend,

e) zich onnodig grievend en/of denigrerend met betrekking tot klager uit te laten,

f) zonder vooraankondiging klager met een dwangbevel te confronteren,

g) geschillen in het leven te roepen en geen minnelijke oplossing na te streven.

3.2 Klager heeft voorts de raad verzocht om te bepalen dat verweerder aan klager een bedrag van € 5.000,- zal betalen als vergoeding van zijn schade.

3.3 Verweerder voert verweer. Het verweer komt hierna, voor zover van belang, bij de beoordeling aan de orde.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer. Het verweer komt hierna, voor zover van belang, bij de beoordeling aan de orde.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht betreft het optreden van de advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt bij een dergelijk optreden is dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Dit klachtonderdeel ziet onder meer op het standpunt van verweerder ter zake de situatie na beslaglegging op het jacht. Als advocaat van de wederpartij had verweerder een grote vrijheid om die standpunten in te nemen die hij in het belang van zijn cliënte oordeelde en tegen deze achtergrond stond het verweerder vrij om namens zijn cliënt het standpunt in te nemen dat de scheepswerf als bewaarnemer in het kader van het conservatoir beslag op het jacht was opgetreden, hoe onjuist dit standpunt ook moge zijn.

5.3 Ook voor het overige heeft klager onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder ondeskundigheid tentoon heeft gespreid.

5.4 Klachtonderdeel a is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op brieven/e-mails van verweerder aan klager van 20 november 2013 (in zaak X), van 16 januari 2015 (in zaak X) en van 27 oktober 2016 (in zaak Y).

5.6 Klachten dienen binnen drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft te worden ingediend. Over de in de vorige alinea als eerste genoemde brief is niet eerder dan bij klachtbrief van december 2016 geklaagd, zijnde meer dan drie jaren nadat genoemde brief was verzonden. Op grond van artikel 46g Advocatenwet dient klager derhalve in klachtonderdeel b niet-ontvankelijk te worden verklaard in zoverre het eerstgenoemde brief betreft.

5.7 Voor wat betreft de laatstgenoemde brief is de klacht ongegrond. Verweerder wist op 27 oktober 2016 dat klager voor bijstand in deze zaak een bij ARAG rechtsbijstand werkzame jurist had ingeschakeld. Ingevolge gedragsregel 18 is het een advocaat niet toegestaan zich rechtstreeks te wenden tot een wederpartij waarvan hij weet dat hij zich door een advocaat laat bijstaan. Deze regel is hier echter niet van toepassing omdat genoemd jurist geen advocaat is.

5.8 De brief aan de advocaat van klager van 16 januari 2015 die in cc aan klager is toegezonden zal behandeld worden bij klachtonderdeel e, zodat deze brief hier geen afzonderlijke behandeling behoeft.

Ad klachtonderdeel c)

5.9 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij in een brief aan de advocaat van klager van 30 augustus 2013 een volstrekt onjuiste weergave heeft gegeven van het bezoek dat expert A aan het jacht heeft gebracht, zijnde een weergave die ook afwijkt van hoe expert A het bezoek zelf heeft ervaren, zoals hem (klager) dat in een telefoongesprek door expert A is meegedeeld.

5.10 De raad is van oordeel dat verweerder in zijn brief mocht afgaan op hetgeen expert A hem, naar verweerder stelt, over het verloop van het expertise-onderzoek had verteld. De onjuistheid daarvan is door klager niet aangetoond. Dat wordt niet anders als zou komen vast te staan dat de expert naar klager toe de juistheid van dit relaas uit genoemde brief zou hebben betwist. Dit betekent immers nog niet dat expert A daarover niet anders aan verweerder heeft verklaard.

5.11 Klachtonderdeel c is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.12 Klager stelt in dit klachtonderdeel aan de orde dat verweerder informatie van de eigen expert van klager die (aldus klager) niet voor hem bedoeld was, buiten medeweten van klager of diens advocaat in de procedure heeft ingebracht. Daarbij ging het onder meer om concept-rapporten die verweerder in zijn bezit had gekregen. De raad begrijpt de klacht voorts aldus dat verweerder het verwijt wordt gemaakt met de expert van klager onder één hoedje te hebben gespeeld.

5.13 Uit de stukken blijkt dat verweerder rapporten in het geding heeft gebracht die door beide experts zijn ondertekend. Uit dit enkele feit blijkt dat de expert van klager deze rapporten dus kende. Het is niet de taak of verantwoordelijkheid van verweerder, in zijn hoedanigheid als advocaat van de wederpartij, om na te gaan of stukken die door de door klager aangewezen expert zijn ondertekend, bij klager bekend waren. Klachtonderdeel d is derhalve in zoverre ongegrond.

5.14 Dan resteert het verwijt wat betreft het samenspannen. Uit de door klager gestelde feiten en omstandigheden kan niet worden afgeleid dat van samenspanning sprake is. De brief van 3 februari 2014 die klager voor zijn stelling heeft aangevoerd geeft daarvoor niet of onvoldoende aanleiding.

5.15 Dat verweerder ook met de expert van klager heeft gebeld vindt de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. In de eerste plaats is het de verantwoordelijkheid van de expert zelf is om, tegen de achtergrond van de aan hem gegeven opdracht van klager, verweerder al dan niet te voorzien van informatie. Daarnaast heeft klager ook zelf met de expert van verweerder gebeld, zodat klager in redelijkheid niet een verwijt van hetzelfde richting verweerder kan maken.

5.16 Klachtonderdeel d is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.17 In de alinea’s 2.14 en 2.17 is een aantal voorbeelden gegeven van de wijze van corresponderen van verweerder. Weliswaar heeft de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid om zich uit te laten op een wijze die hem in het belang van zijn cliënt goed dunkt maar deze vindt zijn grens waar bij voortduring een aanmatigende toon, althans een onnodig aanmatigende toon, wordt aangeslagen. De raad is van oordeel dat hiervan sprake is terwijl de correspondentie van de zijde van klager hiervoor geen enkele aanleiding gaf. Een dergelijke correspondentie is, hoewel deze is gevoerd in de context van een hoog opgelopen conflict tussen partijen, niet welwillend, niet constructief en dient geen gerechtvaardigd doel, en is derhalve voor een advocaat niet passend.

5.18 Klachtonderdeel e derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.19 Er was een vonnis van 17 december 2014 waarin ten laste van klager een aantal veroordelingen zijn uitgesproken. Verweerder had een titel om dit vonnis te executeren. Met het dwangbevel doelt klager op het exploot van betekening van de deurwaarder waarbij het vonnis aan klager is betekend en hem een termijn is gegund om aan het vonnis te voldoen. Het stond verweerder volledig vrij te handelen zoals hij heeft gedaan. Klachtonderdeel f is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

5.20 In dit klachtonderdeel maakt klager verweerder het verwijt dat hij een conflict in de zaak Y in het leven heeft geroepen en heeft opgeklopt, waarbij hij met name doelt op de stelling van verweerder dat sprake was van het overtreden van fatale termijnen. De raad is van oordeel dat verweerder mocht handelen zoals hij heeft gedaan. Het betreft hier een inhoudelijke stelling die hij als advocaat van de wederpartij mocht innemen.

5.21 Klager heeft ook nog gesteld dat het kort geding in de zaak X genoemd in artikel 2.2 van de beslissing onnodig is gevoerd waardoor hij onnodig op kosten is gejaagd. Deze stelling is echter niet onderbouwd en uit het enkele feit dat eerst tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding een schikking is bereikt kan eerder het tegendeel van het onnodige daarvan worden afgeleid.

5.22 Ter zitting heeft klager erkend dat tussen zijn advocaat en verweerder een regeling is getroffen voor wat betreft zijn schade als gevolg van een rekenfout van het hof. Dat ter zake deze kwestie sprake is geweest van onnodig in het leven roepen van conflicten is door klager onvoldoende toegelicht en niet, althans onvoldoende, onderbouwd.

5.23 Ook overigens is van een op tuchtrechtelijk verwijtbaar wijze opkloppen van een geschil niet gebleken. Dat wordt door verweerder ontkend en is door klager niet aannemelijk gemaakt.

5.24 Klachtonderdeel g is derhalve ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Uit het voorgaande volgt dat van de klachtonderdelen alleen de wijze van corresponderen met de advocaat en de vertegenwoordiger van de wederpartij gegrond. De raad is van oordeel dat met een waarschuwing kan worden volstaan. Daarbij is in aanmerking genomen dat er sprake is van tuchtrechtelijke historie maar dat deze geen betrekking heeft op het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als aangenomen in deze zaak.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING EN SCHADEVERGOEDING

7.1 Aangezien een deel van de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac lid 1 onder a van de Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,- aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klager aan verweerder opgegeven rekeningnummer.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder gelet op artikel 48ac lid 1 onder b van de Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer 17-482.

7.4 De raad ziet geen aanleiding voor het opleggen van een schadevergoeding. Nog daargelaten de vraag in hoeverre in deze tuchtprocedure gelet op de op te leggen maatregel een schadevergoedingsvordering op enige wijze toewijsbaar is, is van schade als gevolg van het handelen waarvan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt niet gebleken en heeft klager de door hem gestelde schade ook op geen enkele wijze gepreciseerd en onderbouwd.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klager deels niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b zoals hiervoor aangegeven;

- verklaart klachtonderdeel e gegrond;

- verklaart de klachtonderdelen voor het overige ongegrond;

- legt verweerder de maatregel van een waarschuwing op.

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7 bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7 bepaald;

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E. Bige, H. Dulack, H.H. Tan, M.M. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2018.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 26 februari 2018