ECLI:NL:TADRARL:2018:39 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-413
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2018:39 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-03-2018 |
Datum publicatie: | 19-03-2018 |
Zaaknummer(s): | 17-413 |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Verzet gegrond nu de voorzitter bij de beoordeling van de klacht geen kennis heeft gehad van het vonnis dat klager in verzet heeft overgelegd. Klacht ongegrond omdat het vonnis niet tot een ander oordeel leidt. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 19 maart 2018
in de zaak 17-413
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 7 augustus 2017 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 29 januari 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 29 mei 2017 met kenmerk 17-0025/NJ/sd, door de raad ontvangen op 30 mei 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 7 augustus 2017 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) klager in klachtonderdeel b kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdelen a en c kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 7 augustus 2017 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 8 augustus 2017, door de raad ontvangen op 14 augustus 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 27 november 2017 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 8 augustus 2017. De raad heeft tevens kennis genomen van
- de brief van klager van 5 november 2017, door de raad ontvangen op 7 november 2017;
- de brief van (de gemachtigde van) verweerster van 10 november 2017 met bijlagen, door de raad ontvangen op 13 november 2017.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.2 Klager is gedurende geruime tijd als assurantietussenpersoon opgetreden voor de cliënten van verweerster met betrekking tot diverse verzekeringen.
2.3 Begin 2012 heeft klager zijn assurantieportefeuille overgedragen aan de besloten vennootschap X B.V. Deze X B.V. beheerde in de periode 2012 tot eind 2013 ook de verzekeringen van de cliënten van verweerster. Op advies van de bestuurder van X B.V. hebben de cliënten van verweerster polissen opgezegd en het uitgekeerde saldo op een tussenrekening van X B.V. gestort. De bestuurder heeft zich op enig moment deze gelden onrechtmatig toegeëigend en is in persoon veroordeeld tot terugbetaling aan de cliënten van verweerster, maar biedt geen verhaal. Op 25 februari 2014 is X B.V. failliet verklaard.
2.4 Bij brief van 8 januari 2016 heeft verweerster klager aangeschreven met de vraag wat hij voorafgaand aan de overdracht van de portefeuille aan X B.V. precies had onderzocht, wat uit dat onderzoek naar voren was gekomen en is hem verzocht of hij daarvan nog stukken bezat.
2.5 Per e-mails van 12 en 29 januari 2016 heeft klager aan verweerster laten weten dat hij telefonisch en via een accountant degelijk onderzoek had gedaan naar de bestuurder van X B.V. en dat hem daaruit niets negatiefs was gebleken.
2.6 Per e-mail van 10 februari 2016, herhaald per e-mail van 26 februari 2016, heeft verweerster klager verzocht om toezending van stukken ter onderbouwing van zijn standpunt, bij gebreke waarvan mogelijk rechtsmaatregelen zouden worden getroffen door haar cliënten. Klager heeft niet gereageerd.
2.7 Op 2 mei 2016 heeft verweerster aan klager een conceptdagvaarding gezonden en voor de laatste maal klager verzocht zijn standpunt te onderbouwen. Daarop heeft klager op 3 mei 2016 per e-mail gereageerd en verweerster verwezen naar de AFM voor de bewijsstukken en verzocht hem niet meer lastig te vallen. De slotzin luidt: “Dit is bovendien onze laatste bericht dat u ontvangt. Wij reageren niet meer op uw schrijven.“
2.8 In de daarop door verweerster namens haar cliënten gestarte procedure jegens klager heeft de rechtbank bij vonnis van 4 januari 2017 de vorderingen van haar cliënten afgewezen met onder meer de volgende overweging (in 4.5):
“De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen is overwogen onder 4.2 tot en met 4.4 volgt dat [eiser] uiteindelijk niet aan de op haar rustende stelplicht heeft voldaan, omdat [eiser] – in het licht van het helder gemotiveerde verweer – te weinig heeft gesteld om de vordering op te kunnen baseren. In wezen heeft [eiser] immers – ondanks de aanknopingspunten die het verweer biedt om nader in detail te treden – niet meer geponeerd dan de blote stelling dat [klager] een adequaat onderzoek naar DG achterwege heeft gelaten.” [afkortingen-raad]
3 KLACHT EN VERZET
Klacht
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) een kansloze zaak aan te nemen, met als doel om zichzelf te verrijken;
b) haar cliënten er niet van op de hoogte te stellen dat het verliezen van de procedure aannemelijk was;
c) klager en zijn echtgenote daardoor onnodig op hoge kosten te jagen.
Verzet
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat
a) Klager verzet zich tegen de beslissing van de voorzitter dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
3.3 Klager heeft zijn verzet onder meer onderbouwd door overlegging van het vonnis van de rechtbank van 4 januari 2017. Uit dit vonnis volgt dat verweerster enkel de blote stelling heeft geponeerd dat klager geen adequaat onderzoek heeft gedaan en dat verweerster volgens de rechtbank niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Er was sprake van een kansloze zaak. Verweerster heeft klager hiermee op onnodige kosten gejaagd.
4 VERWEER
4.1 Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van het verzet aan de orde.
5 BEOORDELING
5.1 De raad constateert dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht geen kennis heeft gehad van het vonnis van 4 januari 2017, zoals dat door klager in het kader van het verzet (wel) is overgelegd. Immers, de voorzitter heeft in zijn beslissing onder 4.3 onder meer overwogen:
“Dat die procedure [tegen klager] bij voorbaat kansloos was, zoals klager stelt, waardoor hij onnodig hoge kosten heeft moeten maken, is de voorzitter niet gebleken wegens onvoldoende onderbouwing van dat verwijt. Volgens verweerster heeft klager immers zijn standpunten voor het eerst in de door verweerster aangespannen procedure met bewijsstukken onderbouwd, waarna de rechtbank de vorderingen van de cliënten op inhoudelijke gronden heeft afgewezen, welke uitspraak overigens in het dossier ontbreekt.”
5.2 Op grond van dit nieuw ingebrachte stuk (het vonnis als voornoemd), zou het oordeel van de voorzitter anders kunnen luiden. Daarom oordeelt de raad het verzet van klager gegrond.
5.3 De raad dient de klacht van klager thans opnieuw inhoudelijk te beoordelen.
Ad klachtonderdelen a) en c)
5.4 Vanwege de onderlinge samenhang zal de raad de klachtonderdelen a en c gezamenlijk behandelen.
5.5 De vraag is of de inhoud van het vonnis van 4 januari 2017 leidt tot een ander oordeel dan de voorzitter heeft gegeven. De raad oordeelt dat dit niet het geval is. Dat sprake was van een bij voorbaat kansloze zaak heeft de raad niet uit het vonnis kunnen afleiden. Het oordeel van de rechtbank dat de eisende partij (de cliënten van verweerster) diens stellingen onvoldoende heeft onderbouwd – en daardoor niet aan de stelplicht heeft voldaan – maakt nog niet dat een zaak bij voorbaat kansloos is geweest. Enkel kan worden gezegd dat de eisende partij volgens de rechtbank te weinig heeft aangevoerd om de vorderingen te kunnen toewijzen. Of verweerster een verwijt kan worden gemaakt van het niet voldoen aan de stelplicht, is een vraag die ziet op de verhouding tussen verweerster en haar cliënten. Daar staat klager buiten.
5.6 Op grond van het voorgaande kan ook niet worden gezegd dat sprake is geweest van onnodige kosten aan de kant van klager. Klager had de proceskosten kunnen voorkomen door de door verweerster gevraagde informatie eerder (voor aanvang van de procedure) te verstrekken, zelf of via zijn advocaat. Dat klager de brief of brieven van verweerster niet serieus heeft genomen en daarom niet heeft gereageerd, zoals hij ter zitting heeft verklaard, is een omstandigheid die voor rekening en risico van klager komt. Daarvan kan verweerster geen verwijt worden gemaakt.
Ad klachtonderdelen b)
5.7 De voorzitter heeft klager in klachtonderdeel b niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een rechtstreeks eigen belang. Het verzet van klager, inclusief het vonnis van 4 januari 2017, maakt dit oordeel van de voorzitter niet anders.
5.8 De raad oordeelt de klacht van klager in al zijn onderdelen ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. J.H. Brouwer, H. Dulack, E.J. Verster, K.J. Verrips, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2018.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 19 maart 2018