ECLI:NL:TADRARL:2018:37 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-1049

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:37
Datum uitspraak: 19-03-2018
Datum publicatie: 19-03-2018
Zaaknummer(s): 17-1049
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: de voorzitter oordeelt de klachten over verweerster als advocaat van de wederpartij in een geschil over alimentatie kennelijk ongegrond. Pogingen tot minnelijke regeling mislukt maar daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Niet gebleken van het voeren van onnodige procedures op basis van onjuiste standpunten en feiten, die juist als processtrategie kunnen worden aangemerkt. Vrijheid van handelen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 19 maart 2018

in de zaak 17-1049

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 20 december 2017 met kenmerk 17-0149/AS/sd, door de raad ontvangen op diezelfde datum (digitaal).

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Bij beschikking van 20 juli 2006 heeft de toenmalige rechtbank Arnhem de echtscheiding tussen klaagster en haar ex-echtgenoot uitgesproken. Daarin is onder meer bepaald dat partijen zijn overeengekomen dat de ex-echtgenoot aan klaagster een bijdrage in het levensonderhoud van de minderjarige kinderen dient te betalen van € 250,- per kind per maand.

1.2 Bij brief van 27 januari 2015 heeft verweerster aan klaagster bericht dat zij de belangen van de ex-echtgenoot van klaagster ging behartigen. Volgens verweerster lieten de stukken in het dossier, waaronder de correspondentie tussen de toenmalige advocaten van partijen alsmede de alimentatieberekeningen, zien dat er in 2006 evidente rekenfouten zijn gemaakt door de beide toenmalige advocaten ten aanzien van de draagkracht van haar cliënt, zodat de vastgestelde kinder- en partneralimentatie van meet af aan niet had voldaan aan de wettelijke maatstaven. Bij instemming met een wijziging per 1 januari 2015 in die zin dat haar cliënt met ingang van 1 januari 2015 € 28,- per kind per maand zou betalen, zou haar cliënt bereid zijn om de teveel betaalde alimentatie over periode 2005 tot en met 2014 niet terug te vorderen. Klaagster heeft niet met dit voorstel ingestemd, waarna verweerster namens haar cliënt een procedure is gestart.

1.3 Bij beschikking van 9 november 2015, hersteld bij beschikking van 16 december 2015, heeft de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem:

- de cliënt van verweerster niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de beschikking van 20 juli 2006 te wijzigen ex artikel 1:401 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW) en te bepalen dat hij met ingang van 15 augustus 2006 € 130,- per kind per maand aan klaagster diende te voldoen, omdat hij - samengevat - na ruim acht jaar niet op de in 2006 met bijstand van zijn toenmalige advocaat gemaakte afspraken aangaande kinder- en partneralimentatie kon terugkomen en niet van klaagster meer terugbetaling van de aan haar betaalde bedragen kon worden verlangd;

- de beschikking van 20 juli 2006 ex artikel 1:401 lid 1 BW gewijzigd in die zin dat de door de cliënt van verweerster aan klaagster te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2015 wordt vastgesteld op € 213,50 per kind per maand.

1.4 Verweerster heeft daartegen hoger beroep ingesteld.

1.5 Bij beschikking van 25 april 2017 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, voor zover hier relevant, de beschikking van 9 november 2015, hersteld bij beschikking van 16 december 2015, bekrachtigd.

1.6 Bij brief van 17 mei 2017, aangevuld met bijlagen bij haar brief van 6 juni 2017, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) onnodig te procederen en uitsluitend lukrake voorstellen namens haar cliënt te doen om via de minnelijke weg tot een oplossing te komen. Door deze handelwijze van verweerster is klaagster op kosten gejaagd en is de relatie tussen de cliënt van verweerster en de dochters van partijen verstoord;

b) namens haar cliënt te procederen op basis van onjuiste rechtsopvattingen en feitelijke gegevens, terwijl zij wist dan wel had kunnen weten dat die onjuist waren.

3 VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4 BEOORDELING

4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Volgens klaagster was het verzoek van verweerster op grond van artikel 1:401 lid 5 BW tot terugvordering van de aan klaagster teveel betaalde alimentatie volstrekt kansloos. Dat blijkt ook daaruit dat die verzoeken van verweerster namens haar cliënt in beide instanties niet zijn gehonoreerd. Dat alleen was volgens klaagster ook geen reden om een procedure te starten. Het had op de weg van verweerster gelegen om te streven naar een minnelijke regeling tussen partijen en niet te komen met lukrake voorstellen waarmee klaagster nimmer kon instemmen. Verweerster heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerster als partijdige belangenbehartiger van haar cliënt de wijzigingsprocedure jegens klaagster beginnen en tevens in die procedures de stellingen en feiten namens haar cliënt aanvoeren zoals zij dat heeft gedaan. Niet is gebleken dat verweerster de vrijheid die haar daarbij toekomt, heeft overschreden. Evenmin is de voorzitter gebleken, nu verweerster daartegen een gemotiveerd en met relevante stukken onderbouwd verweer heeft gevoerd, dat een regeling in der minne tot de mogelijkheden behoorde. Dat klaagster door de door verweerster gevoerde procedures onnodig kosten heeft moeten maken en tevens de situatie tussen haar kinderen en de cliënt van verweerster is verslechterd, kan verweerster echter niet tuchtrechtelijk worden verweten. Zij heeft daarbij in opdracht van haar cliënt gehandeld. Het enkele feit dat de rechters in twee instanties de desbetreffende verzoeken van de cliënt van verweerder hebben afgewezen, maakt dit oordeel niet anders. Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster niet is gebleken, oordeelt de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Uitgangspunt is dat een advocaat zich dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn. Klaagster beklaagt zich erover dat verweerster op een aantal momenten onjuiste feiten zou hebben verstrekt. Verweerster betwist dat evenals het verwijt dat zij op basis van onjuiste rechtsopvattingen heeft geprocedeerd. De voorzitter overweegt als volgt.

4.5 Volgens klaagster heeft verweerster tijdens de zitting van 12 oktober 2015 verklaard dat nimmer de bedoeling is geweest om de teveel betaalde alimentatie van klaagster terug te vorderen, hetgeen als zodanig blijkt uit het proces-verbaal. Dit terwijl verweerster in brieven en in alle procedures wel steeds heeft ingezet op terugvordering daarvan. Verweerster heeft hiertegen aangevoerd dat zij altijd helder is geweest, ook naar klaagster, dat de inzet van de procedures was om voor haar cliënt nihilstelling van de alimentatie te krijgen en niet terugvordering van de teveel betaalde alimentatie.

4.6 Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerster met haar handelwijze in de processtukken en in correspondentie met (de advocaat van) klaagster de grenzen van de haar, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Het staat een advocaat vrij om in het kader van een processtrategie zich zo op te stellen jegens een wederpartij zoals zij dat heeft gedaan, waarbij bovendien de belangen van klaagster werden behartigd door haar advocaat. Het was aan de civiele rechter om over de door verweerster aangevoerde feiten en ingenomen juridische standpunten te oordelen; niet aan de tuchtrechter. Ditzelfde heeft naar het oordeel van de voorzitter te gelden voor het volgens klaagster wisselende standpunt van verweerster over de draagkracht van haar cliënt en de alleenstaande ouderkop. Voor zover verweerster al bewust stukken van haar cliënt heeft achtergehouden, waaruit volgde dat een berekening van de behoefte was gemaakt en haar cliënt destijds akkoord is gegaan met de kinderalimentatie, kan dat verweerster tuchtrechtelijk evenmin worden verweten. Ook daarin stond het haar als partijdig advocaat vrij om de alleen de voor haar cliënt relevante stukken in de procedure te brengen. Het lag op de weg van klaagster om daartegen verweer te voeren, zoals zij ook heeft gedaan

4.7 Nu op grond van het vorenstaande aan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, zal de voorzitter ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 19 maart 2018.

griffier voorzitter

Verzonden d.d. 19 maart 2018