ECLI:NL:TADRARL:2018:32 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-331

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:32
Datum uitspraak: 26-02-2018
Datum publicatie: 15-03-2018
Zaaknummer(s): 17-331
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. Verweerster mocht als partijdig advocaat de stellingen en feiten namens haar cliënte innemen zoals gedaan in procedure tegen klager. Geen onnodig grievende uitlatingen jegens klager.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 26 februari 2018

in de zaak 17-331

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 26 juli 2017 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 19 mei 2017 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland beklaagd over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 28 april 2017, met kenmerk 16-0125/FH/sd, door de raad ontvangen op 1 mei 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 3 juli 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op diezelfde datum is verzonden aan (de toenmalige gemachtigde van) klager.

1.4 Bij brief van 26 juli 2017, door de raad ontvangen op 27 juli 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 17 november 2017 in aanwezigheid van verweerster. Klager is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 26 juli 2017.

2. FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

3. VERZET EN VERWEER

3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

a) ten aanzien van klachtonderdeel a): klager is door het beklaagde handelen van verweerster wel degelijk in zijn belangen geschaad omdat zij bij haar stukken een brief aan de rechter had gestuurd, zonder kopie daarvan aan de advocaat van klager, op grond van welke brief de rechter vervolgens heeft besloten om - in het nadeel van klager - de twee zaken van klager en zijn ex-partner niet gevoegd te behandelen. Uit de omstandigheid dat de rechter daarna heeft berust in de wraking kan worden afgeleid dat het niet klopte wat verweerster heeft gedaan. Als gevolg van deze handelwijze van verweerster hebben allemaal afzonderlijk zittingen plaatsgevonden, wat klager veel tijd en geld heeft gekost;

b) ten aanzien van klachtonderdeel b): de uitlatingen van verweerster tijdens de zitting van 31 oktober 2014 waren volstrekt ongepast, grievend en niet nodig in het kader van de gevoerde procedure over partneralimentatie. Verweerster is haar grenzen daarmee ver te buiten gegaan, hetgeen haar tuchtrechtelijk aangerekend moet worden.

3.2 Verweerster heeft ter zitting verweer gevoerd als volgt.

3.3 Ten aanzien van verzetgrond a) heeft zij aangevoerd dat zij persisteert. Daarnaast heeft zij ter zitting nog toegelicht dat de advocaat van klager als grond voor het gevoegd behandelen van de twee lopende zaken had aangevoerd dat het nodig was vanwege kosten- en tijdbesparing. Volgens haar was dat geen valide reden voor zijn verzoek omdat klager als piloot maandelijks in Nederland is. Volgens verweerster lopen er inmiddels al 16 procedures tussen haar cliënte en klager. Het is klager die doorgaat met procederen en kosten maken, waarbij hij alles omdraait in zijn eigen belang. Omdat klager in de procedures hoofdzakelijk in het ongelijk wordt gesteld, probeert hij nu verweerster alles in de schoenen te schuiven. Ten onrechte, volgens verweerster.

3.4 Ten aanzien van verzetgrond b) heeft verweerster bestreden dat zij persoonlijke nare dingen over klager heeft besproken die niet toelaatbaar of niet relevant waren. Dat wat zij over de ziekte van klager heeft gezegd, heeft zij gedaan op verzoek van haar cliënte en was ook nodig in het verband met de procedure over de alimentatie gelet op het standpunt van klager. Ook haar overige stellingen moesten in het belang van haar cliënte worden aangevoerd, hoe pijnlijk ook voor beide partijen in de procedure.

4. BEOORDELING

4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. De door klager in zijn verzetschrift opgenomen nieuwe klacht kan in dit stadium van de procedure niet door de raad worden meegenomen.

4.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. M.L.C.M. van Kalmthout, W.H. Kesler, A.H. Lanting, H.J.P. Robers, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2018.

griffier voorzitter

Verzonden d.d. 26 februari 2018