ECLI:NL:TADRARL:2018:28 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-977

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:28
Datum uitspraak: 12-02-2018
Datum publicatie: 14-03-2018
Zaaknummer(s): 17-977
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat verweerster bij haar handelen onvoldoende aandacht voor de persoonlijke situatie van klager heeft gehad.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 12 februari 2018

in de zaak 17-977

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 21 november 2017 met kenmerk K 17/87, door de raad (digitaal) ontvangen op 21 november 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Eind 2016 heeft verweerster de dochter van klager bijgestaan.

1.2 Bij brief van 24 augustus 2016 heeft verweerster aan klager onder meer bericht:

“Cliënte heeft ondervonden dat u de door haar aangegeven grenzen niet accepteert, met name om haar en haar zoons persoonlijke levenssfeer te respecteren. Cliënte heeft u herhaaldelijk gevraagd om hen met rust te laten, maar desondanks komt u bijvoorbeeld bij de voetbaltrainingen en – wedstrijden van haar zoon foto- en filmopnamen maken, hetgeen mijn cliënte niet wil. (…)

Cliënte verzoekt u, voor zover nodig sommeert zij u, om op geen enkele wijze met haar en/of haar zoon contact te zoeken, niet persoonlijk, noch per gewone post, digitaal, per mail, via internet (appen), telefoon (smssen) of anderszins, haar of haar zoon hinderlijk te volgen en/of bij voetbaltrainingen of –wedstrijden aanwezig te zijn. naast dit contactverbod sommeert cliënte u om de volgende straatverboden in acht te nemen: (…)

Mocht blijken dat u zich ook niet aan deze sommatie ter zake de contactverboden en/of straatverboden houdt, dan zal cliënte aangifte gaan doen bij de politie (…). Tevens zal dan een kort geding tegen u worden aangespannen, teneinde u langs die weg te dwingen de persoonlijke levensruimte van mijn cliënte c.s. te respecteren op straffe van dwangmiddelen zoals dwangsommen en/of lijfsdwang. (…)

Ik neem aan dat deze brief/sommatie voor u aanleiding is om het er niet op aan te laten komen en de persoonlijke levenssfeer van cliënte en haar zoon te respecteren. (…)”

1.3 Op 14 december 2016 heeft verweerster klager per brief bericht dat haar cliënte het door klager voorgestelde mediationtraject heeft afgewezen. In de brief heeft verweerster voorts gemeld dat cliënte zich beraadt over vervolgstappen omdat klager het in voornoemde brief aangezegde contact- en gebiedsverbod een aantal keren zou hebben overschreden. Ook heeft verweerster de brief die haar cliënte begin december 2016 van klager heeft ontvangen ongeopend retour gezonden en klager – kort gezegd – gemeld dat haar cliënte in absolute zin met rust gelaten wenste te worden.

1.4 Op 7 januari 2017 is de zoon van klager overleden.

1.5 Bij brief van 8 augustus 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet als hierna omschreven:

a) verweerster heeft zich onvoldoende laten informeren over de ware toedracht van de zaak waarin ze optrad voor de dochter van klager;

b) verweerster heeft onvoldoende aandacht gehad voor de situatie waarin klager verkeerde;

c) verweerster heeft niet opengestaan voor mediation.

Toelichting

2.2 Verweerster heeft in de periode dat klager als mantelzorger voor zijn zoon heeft gezorgd en ook daarna, toen zijn zoon was overleden, geen rekening gehouden met de moeilijke situatie waarin klager zat. Verweerster heeft klager twee dreigende brieven gestuurd en daarmee heeft verweerster de mantelzorg en de laatste maanden van het leven van zijn zoon negatief beïnvloed. De brieven bevatten feitelijke onjuistheden. Verweerster had op een andere, meer humane, inlevende manier rekening moeten houden met de desastreuze gevolgen voor het gezin of zich afzijdig moeten houden en dergelijke zaken over moeten laten aan een mediator. Na de eerste brief van verweerster heeft klager verweerster verzocht om haar cliënte mediation voor te leggen. Tot zijn grote verbazing ontving klager op 15 december 2016, drie weken voor de dood van zijn zoon, een tweede vervelende brief van verweerster. Verweerster heeft niets ondernomen om haar cliënte op het rechte spoor te zetten of recht te doen geschieden.

3 VERWEER

3.1 Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. Verweerster betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdeel a)

3.2 Verweerster heeft als advocaat van de wederpartij de belangen van haar cliënte behartigd waarbij zij geen (tuchtrechtelijke) grenzen heeft overschreden.

Ad klachtonderdeel b)

3.3 In de brieven die verweerster aan klager heeft verstuurd heeft zij de boodschap van haar cliënte op correcte wijze geformuleerd. Verweerster begrijpt dat die correspondentie, die zij voor het overlijden van zijn zoon heeft verzonden, pijnlijk voor klager zijn geweest. Het was niet de bedoeling van verweerster om klager te kwetsen.

Ad klachtonderdeel c)

3.4 De cliënte van verweerster wenste geen mediation en die wens was leidend voor verweerster. Verweerster heeft dit klager ook uitgelegd.

4 BEOORDELING

4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Het is de voorzitter niet, althans onvoldoende helder wat klager heeft bedoeld met het verwijt dat verweerster zich onvoldoende heeft laten informeren over de ware toedracht van de zaak. Klager heeft dit verwijt onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag ontbreekt, wordt dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 Het verwijt van klager komt er in de kern op neer dat verweerster in haar contact met klager onvoldoende rekening heeft gehouden met de moeilijke situatie waarin klager zich destijds bevond (mantelzorg voor en het uiteindelijke overlijden van zijn zoon). De klacht spitst zich toe op de twee brieven die verweerster namens haar cliënte heeft geschreven en verstuurd. Dat de toon en inhoud van deze brieven – objectief gezien – onnodig grievend en/of onnodig kwetsend is geweest, heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen. Dat klager dit mogelijk wel zo heeft ervaren is spijtig, doch onvoldoende om van het tegendeel te kunnen spreken. Verweerster heeft enkel de wens van haar cliënte overgebracht en haar stellingen op een stevige en zakelijke wijze overgebracht, waarmee zij de grenzen van de aan haar toekomende grote vrijheid niet heeft overschreden. Verweerster was evenmin verplicht om klager in haar brieven op een meer empathische wijze te benaderen dan zij thans heeft gedaan. Dat is ook niet de taak van de advocaat van de wederpartij.

4.4 Wat betreft het verwijt dat de brieven (feitelijke) onjuistheden bevatten, geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Het kan uiteraard zo zijn dat klager een andere lezing heeft (gehad) van de door verweerster beschreven situatie, doch dit maakt niet dat verweerster had behoeven te twijfelen aan de door haar cliënte verstrekte informatie, laat staan dat verweerster nader onderzoek had behoren te doen naar de juistheid daarvan. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5 Verweerster heeft toegelicht dat haar cliënte niet wenste in te gaan op het voorstel van klager om een mediationtraject in te gaan. Zo heeft zij ook aan klager bericht in haar – voldoende correct geformuleerde – brief van 14 december 2016. Het stond de cliënte van verweerster vrij om het voorstel van klager af te wijzen. Het is niet aan verweerster om de wens van klager, als wederpartij, bij haar cliënte ‘door te drukken’. Evenmin kan worden gezegd dat het de taak van verweerster was om haar cliënte op het ‘rechte spoor’ te brengen zoals klager heeft gesuggereerd, wat daarmee ook bedoeld mag zijn. Uit hetgeen over en weer naar voren is gebracht, is de voorzitter niet gebleken dat verweerster onbetamelijk jegens klager heeft gehandeld. Klachtonderdeel c wordt eveneens kennelijk ongegrond geoordeeld.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 12 februari 2018.

griffier voorzitter

Verzonden d.d. 12 februari 2018